128 Provinciehuis te schieten, doch dat men enkel in dit gebouw wenschte te overnachten. Inderdaad bleek ons den volgenden morgen, dat deze groep getracht heeft zich het in de bureauruimten zoo gemakkelijk mogelijk te maken, de vloerkleeden bleken o.a. als dekens te zijn benut. Ik hielp den concierge nog proviand en een aantal kleedingstukken uit zijn woning halen, waarna wij ons met zijn familie en de vluchtelingen in den schuil kelder terug trokken. Het krijgsrumoer in de omgeving verflauwde meer en meer, tenslotte schenen de gevechten geheel te worden gestaakt. Mevrouw Sibers voorzag ons nogmaals van spijs en drank, hetgeen zeer bijdroeg tot een kalmere stemming in den schuilkelder. Gedeeltelijk in liggende, gedeeltelijk in zittende houding, brachten wij vervolgens den nacht door, die rustig verliep. Geschoten werd er in de binnenstad slechts sporadisch, terwijl ook de artillerie zich in dezen nacht slechts enkele malen liet hooren. Des Maandagsmorgens (16 April) begaven enkele mannen uit ons gezelschap zich naar de conciërgewoning ten einde levensmiddelen te halen en te trachten zich een beeld van den toestand te vormen. Oogen- schijnlijk was de militaire situatie onveranderd, nog steeds stonden Duit- sche soldaten op de hoeken van het Martinikerkhof. Te ongeveer half acht kwam een Duitsch officier in den schuilkelder, die vroeg of alle personen, die den vorigen dag naar het Provinciehuis gevlucht waren, nog aanwezig waren. Hij zeide vervolgens: ,,Wir sind eingeschlossen, es stehen Panzer in der Nahe, die Tommies sind überall. Dies wird der letzte Tag. Bleiben Sie ruhig darin, denn im letzten Augenblick sitzen die Finger los". Uit deze laatste woorden leidden wij af, dat het in de bedoeling lag het archief en het Provinciehuis tot het laatst toe te ver dedigen. Te ongeveer half negen begonnen de gevechten weer, tusschen het geweervuur waren duidelijk de zware knallen van het geschut van de tanks, die nu in de naaste omgeving stonden, te onderscheiden. Een twee tal soldaten, die kwamen vragen of wij in den schuilkelder eenig drink water voor hen beschikbaar hadden, berichtten: ,,Es brennt schon wie der". Uit hun mededeelingen leidden wij af, dat het observatiehuis van de vereeniging ,,Pro Juventute", het voormalige kinderziekenhuis, dat slechts door de smalle Singelstraat van het Rijksarchief gescheiden was, in brand stond, en een ernstige vrees, dat archief en Provinciehuis niet behouden zouden kunnen worden, maakte zich van ons meester. Het geweer- en mitrailleurvuur was intusschen bijzonder hevig geworden, hetgeen ons deed concludeeren: „Lang kan het niet meer duren, want de Duitschers, die geen aanvoer meer hebben, moeten op deze wijze binnen korten tijd door hun munitie heenraken." Te ongeveer half elf kwam op nieuw een Duitscher in den kelder met de woorden: „Es ist aufgegeben' Hij bleek te bedoelen, dat het Martinikerkhof prijs gegeven was en dat het westelijk gedeelte van het Provinciehuis niet verdedigd zou worden. Uit en op het archief werd echter nog hevig geschoten. Na een half uur nam ook dit vuren af; ten slotte viel nog slechts van tijd tot tijd een schot. De concierge besloot op verkenning uit te gaan in den westelijken vleugel van het Provinciehuis; hij kwam terug met het bericht, dat hij in 129 den stookkelder ongeveer twintig Duitschers vermoedelijk een deel van de groep, die den vorigen avond het Provinciehuis binnengedrongen was en waarvan de meesten het gebouw reeds vroeg in den morgen weer verlaten hadden had zien zitten, die hun geweren op een hoop hadden geworpen. Gedachtig aan de waarschuwing van den Duitschen officier aarzelden wij nog den schuilkelder te verlaten, toen plotseling door een dame, een goede bekende der familie Sibers, geroepen werd: „Kom er maar uit, de Canadeezen loopen al op straat". Wij snelden naar buiten en zagen hoe op het Martinikerkhof Canadeezen enkele Duitsche gevan genen wegvoerden. Terstond begaf ik mij naar het archiefgebouw. Het bleek nog niet door brand te zijn aangetast, echter stond het Observatie huis in lichte laaie en was het perceel tegenover het archief op den hoek van de St. Jansstraat en de Schoolstraat reeds grootendeels uitgebrand. Van dit laatste perceel was echter weinig gevaar te duchten in verband met de breedte van de St. Jansstraat en met de omstandigheid, dat het prachtig windstil weer was. In het archiefgebouw bevonden zich nog onge veer honderd Duitschers, allen nog in het bezit van hun wapens, ter wijl „Panzerfauste", handgranaten en patroonbanden overal in het rond lagen. Ik verzocht een nog zeer jeugdigen luitenant, dien ik in de vestibule aantrof, zorg te dragen, dat het vuur niet het archiefgebouw zou binnendringen. Hij bracht mij wederom naar den commandant, die zich op de hoogste verdieping bevond en terstond alle maatregelen goed vond, die ik in overleg met den luitenant zou nemen. De luitenant liet daarna op iedere verdieping eenige soldaten bij de aan de Singel straat gelegen ramen postvatten. Deze ramen, die uit draadglas bestonden, dat in 1940 en 1941 is aangebracht (zie Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven over 1940, blz. 92) hebben zich uitstekend gehouden. Hoewel vooral op de hooger gelegen verdiepingen groote hitte heerschte, is geen enkele ervan gesprongen, hoogstens kwamen er enkele scheurtjes in. Eén der soldaten, die op mij toekwam met de woorden: „Ich bin Feuer- wehrmann", liet ik op alle verdiepingen de brandslangen uitleggen. In middels had de concierge met behulp van enkele burgers over het binnen plein en door de poort een tweetal slangen van het Provinciehuis uitge legd, teneinde de uitslaande vlammen van het Observatiehuis, die voor het archief groot gevaar opleverden, te bestrijden. De druk op de water leiding bleek echter zoo gering te zijn, dat het water nauwelijks tot de eerste verdieping kon worden opgevoerd. De toestand bleef zoodoende kritiek, want op hulp van de reeds vier dagen overbelaste brandweer- viel niet te rekenen. Op de bovenste verdiepingen van het archief werd de temperatuur nog steeds hooger en de Duitsche brandweerman waar schuwde mij, dat de druk op de waterleiding daar gelijk nul was. Enkele Canadeesche militairen kwamen in het gebouw het was toen naar schatting reeds ongeveer anderhalf uur nadat de gevechten waren gestaakt en namen den Duitschen commandant mee. Na eenigen tijd kwamen zij met hem terug, waarna alle Duitschers werden weggeleid. Alles had een zeer rustig verloop, er was noch sprake van een scherp optreden der Canadeezen, noch van eenig verzet der Duitschers. In ver-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1946 | | pagina 9