124
EEN ARCHIEF IN DE FRONTLIJN
Den 13'den April 1945, toen de Geallieerden Groningen naderden, begaf
ik mij des namiddags om ongeveer vijf uur naar het archief gebouw,
voorzien van een hoeveelheid proviand, omdat algemeen verwacht werd,
dat het reeds afgekondigde verbod om de huizen te verlaten op korten
termijn in werking zou treden.
Ik trof aldaar den schrijver Vos, die wacht had ter vervanging van
den schrijver van het gemeentearchief H. de Vries. Om half zes liet ik
hem naar huis vertrekken. Te ruim zes uur reed een automobiel met
luidspreker langs het archief, waaruit op moeilijk verstaanbare wijze
werd 'bekend gemaakt, dat de Nederlandsohe bevolking zich voorloopig
niet meer op straat mocht begeven. In de verte werd geschut- en mitrail-
leurvuur hoorbaar. Prompt om 8 uur verscheen de nachtwacht Klip, onder
mededeeling, dat hij het zijn plicht had geacht ook in deze omstandig
heden voor de veiligheid van het archief zorg te dragen. Omstreeks negen
uur begon een batterij artillerie, die ten zuiden van de stad was opgesteld,
over de stad heen te vuren. Wij hoorden de granaten gieren en daarna
met zware knallen ontploffen. Ik ging niet zooals gewoonlijk slapen,
doch bleef bij Klip in het wachtlokaal. Samen deden wij eenige malen
de ronde door het gebouw. Uit de tweede verdieping zagen wij daarbij
telkens de mondingsvlammen van het geschut, terwijl in zuidelijke rich
ting brand waar te nemen was. Zoeklichten beschenen den hemel en maak
ten dat op straat alles verlicht was, ongeveer alsof de volle maan scheen.
Omstreeks vijf uur in den morgen staakte de artillerie het vuren en werd
ook geen ander oorlogsrumoer meer gehoord. Om 8 uur verliet Klip het
gebouw, na de witte band met de letters B.B. bedrijf sbeschermingsken-
teeken, afgegeven door den politiepresident) te hebben omgedaan. Het
liet zich aanzien, dat hij door het noordoostelijk stadsgedeelte zijn achter
het Noorderplantsoen gelegen woning nog zou kunnen bereiken. Inder
daad is dit, zooals later bleek, het geval geweest.
In den loop van den voormiddag van den 14den April werd uit zuide
lijke richting krachtig mitrailleur- en geweervuur hoorbaar. In de om
geving van het archiefgebouw werd gepatrouilleerd door leden van de
landwacht, die van tijd tot tijd hun geweer in de lucht afschoten, klaar
blijkelijk om de burgers te intimideeren.
Te ongeveer half twaalf brak op de Groote Markt een enorme brand
uit. Eerst vermoedde ik dat het stadhuis in vlammen opging, later bleken
het echter de daarachter gelegen perceelen te zijn. Veel brandend mate
riaal verspreidde zich in de lucht, zoodat steeds meer perceelen aangetast
125
werden, de windrichting was echter van het archief af gekeerd. In den
namiddag nam het oorlogsrumoer toe. Ik besloot toen contact te zoeken
met eventueel in het Provinciehuis aanwezige personen. Het gelukte mij
door een openstaand raam van den stookkelder in het Provinciehuis te
komen en van daaruit de conciërgewoning te bereiken. De concierge
Sibers, die met zijn gezin aanwezig was, deelde mij mede, dat zich overi
gens in het gebouw geen personeel voor bewaking of bescherming
bevond. De telefoon in zijn huis werkte nog, zoodat wij contact konden
krijgen met personen, zoowel in het bevrijde als in het onbevrijde gedeelte
van de stad en ons een beeld van den toestand konden vormen. In handen
van -de Canadeezen waren te ongeveer vier uur in den namiddag een
gedeelte van de stad ten zuiden van de spoorlijn LeeuwardenNieuwe-
schans en enkele straten tusschen die spoorlijn en 'het z.g.n. Verbindings
kanaal, alsmede het station.
Na bij den concierge thee te hebben gedronken, begaf ik mij weer
naar het archief. Bij een rondgang door het gebouw vond ik in het bij de
gemeente Groningen in gebruik zijnd gedeelte nog eenige ledige emmers,
die ik terstond vol water zette. De brand op de Groote Markt was intus-
schen reeds op perceelen aan de Zwanestraat overgeslagen. Ik besloot
den nacht niet, zooals tot dusver gebruikelijk, door te brengen in de
bibliotheekkamer op de eerste verdieping, doch in het op den beganen
grond gelegen wachtlokaal. Te ongeveer zeven uur des avonds vonden
vrij dicht bij het archief ontploffingen plaats en begon ook weer de artil
lerie met korte tusschenpoozen te vuren. Ik bracht daarom mijn dekens
in den zeer diepen stookkelder van het archief. Het zware artillerievuur
was daar veel minder goed hoorbaar en het gelukte mij van tijd tot tijd
te slapen. Enkele malen begaf ik mij naar de bovenste verdieping doch
ontdekte niets verdachts. De brand op de Markt werd langzamerhand
minder fel, terwijl de straatgevechten schenen te zijn gestaakt.
Des Zondagsmorgens (15 April) begaf ik mij te ongeveer half acht
weer naar de conciërgewoning van 'het Provinciehuis. In de omgeving
werd slechts nu en dan een enkel geweerschot gehoord. De echtgenoote
van den concierge voorzag mij van een stevig ontbijt. Langzamerhand
nam het geweervuur weer toe; een blik uit de vensters van de conciërge
woning op het Martinikerkhof bracht ons tot de overtuiging, dat de
situatie in den nacht aanzienlijk veranderd moest zijn.
Op den noordwestelijken hoek van het Martinikerkhof stond een groep
Duitsche soldaten in gevechtshouding. Bij een salvo mitrailleurvuur, waar
van wij de herkomst niet konden bepalen, renden zij weg, om zich eenige
oogenblikken later opnieuw op hetzelfde punt te verzamelen. Ook werd
er steeds geschoten uit de onmiddellijke omgeving van den Martini
toren.
Teruggekeerd in het archiefgebouw zag ik, dat in de Oosterstraat en
verder naar het zuidwesten groote branden woedden. De wind, die van
het Oosten naar het Zuiden gedraaid was, voerde groote hoeveelheden
half verkoold of nog brandend materiaal mede, dat voor een 'gedeelte
op de binnenplaatsen van het archief en het Provinciehuis terecht kwam.
(Groningen April 1945
Op dezelfde overweging als t. a. v. Arnhem is geschied (zie hiervóór afl. 2 p. 30 noot)
wordt deze Groninger belevenis afzonderlijk opgenomen (N. v. d. R.).