148 KRONIEK Herwaardeering der mediaevistiek. „Onze hoofdtaak" noemde onze vorige voorzitter althans voor .het oogenblik de zorg voor de nieuwe en nieuwste archieven. Dat zij belangrijk zijn is in confesso, maar men ver- waarlooze in onzen kring de mediaevistiek niet! Nog altijd vormen de hier toe behoorende disciplines de kernvakken van het radicaal I, al worde toegegeven dat zoo niet herziening, dan toch aanvulling hiervan wensche- lijk is. Geen beheer echter van een rijks- of belangrijk stadsarchief is mogelijk zonder behoorlijke kennis van de mediaevistiek. Het is daarom nuttig hier beknopt rekenschap te geven van de rede, waarmede prof. dr. j. F. Niermeyer het ambt van hoogleeraar in de geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam heeft aanvaard1). Vijf en twintig jaar geleden, na den eersten wereldoorlog, heeft Pirenne ei op gewezen, hoe ver de Duitsche beoefening van de geschiedenis der Middeleeuwen af was geraakt van wat de bewerkers der Monumenta Germaniae hadden gebracht. Ook de werken van Warmkoenig en von Richthofen, resp. in 1835 en 1840 verschenen, zijn klassiek voor de beoefening van de rechtsgeschiedenis van Vlaanderen en Friesland. Prof. Oppermann, van 1904 tot 1944 leider der mediaevistische studiën aan de Hoogeschool te Utrecht, van huis uit een vurig Bismarckiaansch patriot, heeft eveneens de vaan van het objectieve historische onderzoek hoog weten te houden. De schrijver van het Handbuch der Urkundenlehre was een Jood, en het is naar N.'s meening geen toeval, dat in de jongste decennia de Duitsche geschiedwetenschap juist in kritisch opzicht beslist achterop gekomen is. In België echter zoomin als in Nederland heeft het Duitsche voorbeeld, waarvan de krachtige invloed niet kan worden ont kend, dank zij de bovenal kritische geest van Oppermann en de magistrale persoonlijkheid van Pirenne, tot een heillooze verduitsching der mediae vistiek geleid. Hoewel de maatregelen van het Hitler-regime, in het bijzonder de zgn. gelijkschakeling der geschiedbeoefening in 1936, naar buiten den indruk hebben gewekt dat deze voortaan een verlengstuk zou zijn der propa ganda en het buitenland, en ook Nederland, zich praktisch desinteres seerde voor het officieele Duitsche wetenschappelijk bedrijf, blijkt bij nader inzien in het werk van sommige nazi-historici verborgen twijfel aan het Deutschtum door te breken. Heinrich Mitteis behandelde het bran dende vraagstuk van het uiteenvallen van het oude Rijk tot een chaos van landsheerlijke territoria, benaderd van den kant van het leenrecht, op een wijze die hem van de universiteit van Leipzig naar die van Rostock bracht. En het in 1938 door Franz Petri ontworpen programma over de Nederlandsche geschiedenis is lang niet zoo aggressief-annexionistisch als de titel van zijn artikel (Die niederlandische Volksgeschichte als germa- nisch-deutsche F or schungsaufgabe) en den naam van den auteur, een 149 nazi-partijman, zouden doen verwachten, al kan zijn voorstelling als zou de Nederlandsche natie zich hebben losgescheurd van het Deutschtum, wetenschappelijk niet door den beugel. Niettemin, aan de Duitsche mediae vistiek der afgeloopen decennia komt niet dat aanzien toe, dat zij in de vorige eeuw genoot, al verdient het toch geen aanbeveling er geheel onkundig van te blijven en kunnen de onderzoekingen en beschouwingen der nationaal-socialistische periode ons van nut zijn, juist om ons, door dat zij vastgeroeste meeningen vlottend maakten, te bevrijden van den invloed, dien wij onbewust nog van de oudere, eenmaal als kanoniek geldende Duitsche geschiedwerken ondergaan. Zoo wordt de onmisbare voorwaarde vervuld voor die wending van onze geschiedbeoefening naar het Westen, met name naar Frankrijk, Engeland en Amerika, die de hoogleeraar, en hij niet alleen, dringend noodig acht. Wij mogen niet vergeten, dat de Fransche mediaevistiek gedragen wordt door de groote traditie van .de congregatie van Saint- Maur, van Mabillon, en van de Ecole des chartes; de oorkondenleer is nooit een Duitsch monopolie geweest. Vooral echter acht prof. N. het onderzoek der maatschappelijke verhoudingen, zooals de Franschen en Engelschen dit sinds lang bedrijven, een voorbeeld ter navolging. „Men bespeurt in de prachtige werken van Marc Bloch, van Trevelyan en zovele anderen een sociaal ethos, dat in de Duitse litteratuur al te vaak gemist wordt en dat toch mijns inziens de enige drijfveer is, die leiden kan tot een werkelijk begrip van de problemen der sociale geschiedenis' In verband met deze gewenschte westelijke oriëntatie van onze studiën worde er op gewezen, dat het bekende tijdschrift Bibliothèques de l'Ecole des chartes met den jaargang 1940 en volgende den weg naar ons land heeft hervonden, en dat de Amerikaansche Academy for Mediaeval His tory een aantal Nederlandsche historici, waaronder den redacteur van dit blad, tot lid heeft benoemd. Aan het door haar uitgegeven tijdschrift Seculum zal dan ook, evenals aan andere daarvoor in aanmerking komen de publicaties, hier aandacht worden besteed1). De plaats der archieven in ons administratief bestel. In zijn jaarrede van 1925, toen de afdeeling K.W. van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen een halve eeuw bestond, heeft prof. Fruin met de hem eigen zakelijkheid en bondigheid de opvatting gelanceerd (zie Ned. Archievenblad 1925-1926 p. 11), dat het archief wezen uit zijn aard niet daar behoorde te zijn ondergebracht, waarbij de instituten zijn ingedeeld die de wetenschap om haar zelve beoefenen, zonder ander doel dan tot voorlichting van het publiek, dat er belang in Her-orientatie van onze mediaevistiek B. Wolters Groningen, Batavia, 1946). In dit verband worde vermeld dat naar aanleiding van het derde eeuwfeest der Acta Sanctorum - in Febr. 1643 zagen de beide eerste deelen te Antwerpen het licht— Mario Battistini in fase. XXII van het Bulletin de I' Institut historique beige de Rome de correspondentie publiceert van den Florentiin Antonio Maqliabechi met Papebro- chius en andere Bollandisten, loopend over de jaren 1673—1704, hoewel hij in 1661 al medewerker aan dien grondslng der moderne historievorsching was.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1946 | | pagina 19