■Mr
die kern. De gemeente Groningen verkeerde bovendien in de gunstige
positie, dat zij eigenaresse was van het veraf in de eenzaamheid gelegen
klooster Ter Apel, dat een behoorlijken kelder bezat; er behoefde dus
qeen bergruimte gevorderd" te worden.
Het gemeentebestuur, bij hetwelk ik in November 1943 een daartoe
strekkend voorstel aanhangig had gemaakt, ging aanstonds daarmede
accoord; ook de Technische Dienst der Stadsbezittingen, waaronder de
kloostergebouwen van Ter Apel ressorteerden, beloofde en verschafte
later alle medewerking. De gemeente Groningen is evenwel noodlijdend,
en zoo moest aan Gedeputeerde Staten verlof gevraagd worden de
f 500.die voor het transport der archivalia en enkele andere uitgaven
noodig waren, te besteden. Dit geschiedde in December 1943. Gedeputeer
de Staten meenden de zaak aan Binnenlandsche Zaken te moeten voor-
leqqen, en daar verdween zij uit het gezicht. Einde Maart 1944 was nog
qeen antwoord ontvangen. Nadat eenige interlocal telefoongesprekhen
hadden opgehelderd op welk bureau de zaak was blijven liggen, bewerkte
een krachtig rappel van den griffier der Provincie, onzen oud-ambt
genoot mr. S. J. Foc'kema Andreae, dat begin April een gunstige beslis
sing afkwam. Op Binnenlandsche Zaken had men de zaak „vergeten
Te Groningen werd niet gewacht totdat die beslissing zwart op wit
verkregen was; de archivalia stonden al reisvaardig, toen deze einde ij
binnenhwaml!
Aan ordening en beschrijving der archieven kon naast deze hoofdzorg
niet veel gedaan worden; bovendien was het verspreiden der verzamelin
gen daarvoor niet bevorderlijk. Evenwel zorgden de genealogen er voor,
dat de overschietende tijd ruimschoots gevuld werd. Nog nimmer kwam
zulk een stroom van brieven om inlichtingen binnen als in de jaren dei
bezetting, nog nimmer werden zooveel afschriften, meest uit de retroacta
van den Burgerlijken Stand, afgegeven. Ook de legeskas groeide, doch
niet in die mate als verwacht mocht worden, immers op instigatie van
den bezetter werden de tarieven voor genealogische afschriften en onder -
zoek niet onbelangrijk verlaagd. Bovendien werd gratis hulp voor allerlei
Duitsche en ook nieuwbakken Nederlandsche instanties geëischt. Wij
stonden voor de vraag of aan dezen aandrang gevolg moest worden
qegeven of dat men zich zou beroepen op de archiefverordeningen,
die als regel het verstrékken van inlichtingen, welke niet geacht kunnen
worden van algemeen belang te zijn en dat gold voor de meeste der
gevraagde inlichtingen facultatief stelden. Het was twijfelachtig of
dit laatste gebaat zou hebben. De „sibbekundigen toch, en nu moet het
nieuwe woord gebruikt worden, hadden zéér het oor van den bezetter,
die in de „sibbekunde" een middel zag om vat te krijgen op de bezette
bevolking. Zeer waarschijnlijk zou hier een imperatief voorschrift gevolgd
zijn of men was begonnen de bronnen voor het „sibbekundig onderzoek
van de archieven af te scheiden. Nu zou dat ten aanzien van de retroacta
van den Burgerlijken Stand alleen niet zoo erg geweest zijn, maar dit
zou waarschijnlijk slechts het begin gevormd hebben, waarop verdere
afsplitsingen, bijv. van deelen der rechterlijke archieven of van de
notarieele archieven waren gevolgd. Daardoor zou de organisatie, die lang
zamerhand, op redelijke gronden, aan de openbare archieven was gege
ven, in gevaar zijn geraakt. Ik geloof dan ook dat mede door het
feit, dat de archieven dezen last gedragen hebben, een ingrijpen dat tot
desorganisatie geleid zou hebben, achterwege gebleven is. Aan den bezet
ter werd althans een voorwendsel tct ingrijpen ontnomen. Zoo bezien
gteloof ik ook, dat het juist geweest is, de retroacta van den Burgerlijken
Stand, toen deze uit de kuststreken naar een z.g. „veiliger" plaats over
gebracht moesten worden, in een Rijksarchiefbewaarplaats onder Rijks-
Erchiefambtenaren te plaatsen. Na de bevrijding is de „sibbekundige"
storm aanzienlijk geluwd; mocht hij opnieuw opsteken, dan is er nu alle
aanleiding tot een beroep op de archiefverordeningen, niet om de „sibbe
kundigen dwars te zitten, maar in het belang van de werkzaamheden
ten bate der archiefverzamelingen zelf.
Een volledig overzicht van de gebeurtenissen op arohiefgebied tijdens
de bezetting vermag ik niet te geven; daarvoor ben ik onvoldoende
geïnformeerd. Ik zal slechts eenige feiten aanstippen; wellicht zal mijn
opvolger op deze plaats daarover later het volle licht doen schijnen.
De vernietigingscommissie, die onze vereeniging in 1941 had ingesteld,
werd Rijkscommissie; op de voor- en nadeelen hiervan zal ik, daar het
een aangelegenheid is, waarbij onze vereeniging betrokken is, straks
terugkomen. Pijnlijk ben ik indertijd getroffen door het reusachtige ver-
sdhil in de credieten, beschikbaar gesteld voor het fotografeeren van
retroacta van den Burgerlijken Stand en van de belangrijkste documenten
onzer Vaderlandsche Geschiedenis; ben ik juist ingelicht, dan kon voor
het eerste tienmaal zooveel als voor het laatste, waarvoor f 5000.
was uitgetrokken, besteed worden. Met zorg heb ik, trouwens pas na
de bevrijding, vernomen, dat een deel van het Koninklijk Huisarchief naar
üuitscbland was overgebracht; het zou daar echter opgespoord zijn en
zich op weg naar huis bevinden. Over het geschenk, dat uit de Heinsius-
papieren aan Minister Churchill is aangeboden en waarover eenige „dei
ning" geweest is, zal waarschijnlijk diegene onzer ambtgenooten, die hier
bij meer van nabij betrokken is geweest, ons te zijner tijd willen inlichten.
Wat onze vereeniging aangaat, „algemeene vergaderingen" waren na
1941 niet meer mogelijk. Tot het begin van 1944 is het bestuur nog
geregeld samengekomen, zelfs iets meer dan in normale tijden. Genotu
leerd is er van deze bijeenkomsten weinig, gesproken is daar des te meer.
De gedachtenwisseling was er steeds een van volstrekte openhartigheid;
niemand behoefde zich tegenover een mede-aanwezige eenige reserve op
te leggen. In een tijd van bezetting een onschatbaar voorrecht, waarvoor
ik allen, die daartoe hebben bijgedragen, nog eens van ganscher harte wil
danken. Wel had het bestuur voortdurend het verdrietige gevoel ie weinig
voor de leden te doen; hoe gaarne had het bijv. in 1943 de vijf en twintig
jarige werking der Archiefwet herdacht. In den beginne is het gewone
werk zooveel mogelijk voortgezet. In 1942 verschenen nog twee afleve-