/sn».
60'
ie Hnfl A Miangas, die behandeld werd voor het Internatio-
hZr R 1 A^ rage^nam gedurende dezen tijd de aandacht van den
eer ^Bijlsma m beslag. Hij smaakte het genoegen zijn standpunt in deze
arbitrage-kwestie te zien domineeren en het moet hem een groote vol-
oemng ZIln 9'eweest, dat de uitspraak van het Internationale Hof de
aanspraken van Nederland in deze aangelegenheid bevestigde.
De derde periode in het ambtsleven van mr. Bijlsma is die van zijn
gemeen-rijksarchivariaat. In dien tijd stond hij voor een geheel andere
TJu v" ,WaarV0J°r zi'n voorafgegane werkzaamheden hem hadden
gesteld. Veel meer dan te voren had hij zich nu met de administratieve
kant van het archivanaat bezig te 'houden, leiding te qeven aan het
geheele Algemeen Rijksarchief en als inspecteur van de rijksarchieven
m de provincies en adviseur van de Regeering in archiefzaken zijn aan
dacht te verbreeden en te verspreiden over alle aangelegenheden, welke
ten tijd, zoo moeilijk als wellicht geen voorafgaande, stelde. Vooral de
jaren der bezetting hebben veel gevergd van zijn tact en overleg.
De gehede ambtstijd van mr. Bijlsma overziende meende spreker om
verschillende redenen, vooral van persoonlijken aard, de eerste periode
de gelukkigste te mogen noemen, de tweede die van de grootste werk
zaamheid, waarvan een groote neerslag in geschriften bleef, terwijl de
erde en laatste ambtsperiode stellig zonder tegenspraak de moeilijkste
mag genoemd worden. Ook deze laatste periode kenmerkt zich overiqens
door veel werk van publicistischen aard, zij het ook, dat het tastbare
Tr, uu daazvan eerst m een nabije toekomst verwacht mag worden,
a hebben talrijke lezingen, over de geschiedenis van de heerlijkheid
assenaar over Fagel en o.a. over de internationale betrekkingen rond
net jaar 1 /y2, reeds doen vermoeden, dat ook in de moeilijkste der drie
ambtsperioden de heer Bijlsma zichzelf geheel gelijk bleef en noch aan
werkkracht, noch aan belangstelling voor historische vraagstukken in
boette m den tijd, welke op zooveel andere punten zijn aandacht vorderde
De heer Graswinckel herinnerde tenslotte aan de humane gezindheid
van zijn aftredenden voorganger en prees zich gelukkig een album te
mogen aanbieden uit naam van alle aanwezigen.
Dit zeer fraaie album, in oud-perkament gebonden door den archief-
ïnder J. H. Pool, bevat een door den heer J. van der Gouw, adjunct
commies aan het Algemeen Rijksarchief, gecalligrafeerde oorkonde en
een aantal fotografische opnamen van portretten van alle voorgangers van
den heer Bijlsma als Algemeen Rijksarchivaris, van Hendrik van Wijn
Van den Bergh, Bakhuizen van den Brink, De Jonge, jhr. van Riems-
c.ij' en prof. Frum met name, van de exterieurs der rijksarchiefgebouwen
ret0Bley"nburqVan 'nterieUrS Va" h€t Afeemeen Rijksarchief gebouw aan
Na jhr. Graswinckel kreeg de heer dr. Panhuysen het woord om als
rijksarchivaris in een provincie en tevens als onder-voorzitter van de
Vereeniging van Archivarissen, uit naam van het Bestuur den heer
Bijlsma hulde te brengen voor hetgeen hij in het belang van het Neder-
landsche afchiefwezen deed.
De Amsterdamsche gemeente-archivaris, mr. Ie Cosquino de Bussy,
herinnerde den heer Bijlsma in een niet onvermakelijke speech o.a. aan
beider jeugd in Deventer doorgebracht.
Na eenige minder doeltreffende maar waarschijnlijk goed bedoelde
woorden van den heer dr. L. Lasonder, trad jhr. mr. dr. E. A. van Bere-
steyn uit den huldigenden kring naar voren om „als bezoeker van het
Algemeen Rijksarchief", zooals hij zich op dat moment legitimeerde, op
geestige en hartelijke wijze afscheid van den aftredenden Algemeenen
Rijksarchivaris te nemen.
Als laatste van de rij sprekers bood de heer mr. B. van 't Hoff den
heer Bijlsma met enkele vriendelijke woorden een gravure een der
Fagels voorstellende aan.
De heer Bijlsma dankte allen in een lange toespraak, zoowel voor de
hem bij dit afscheid gebrachte bewijzen van sympathie als voor hun
medewerking bij de vervulling van zijn ambt. Hij memoreerde hoe weinig
hij in zijn periode als Algemeen Rijksarchivaris de wind in de zeilen had,
doch hoe hij desondanks er zijn krachten aan kon geven de bezettingen
der Rijksarchieven vrijwel alle weer te brengen op het getal der ambte
naren, dat volgens de dienaangaande bestaande wettelijke bepalingen
behoort bereikt te zijn; hoe hij in zoo moeilijke oorlogsjaren er onafge
broken naar bleef streven zich een goed en trouw vaderlander te toonen
en in dien tijd de gelegenheid niet verzuimde om het Nederlandsche
archiefrecht een internationale gelding te geven, en hoe hij ook steeds
erkentelijk was voor den steun, dien hij op zoo ondubbelzinnige wijze bij
de uitoefening van zijn taak allerwege had mogen vinden, waarbij hij geen
namen wilde noemen, doch slechts herinnerde aan de bijna zeven lange
en zware jaren, waarin zoovele archieven van hun plaats moesten worden
gehaald om in tegen oorlogsgevaren veilige schuilplaatsen, verspreid in
het land, te worden ondergebracht, welke opgave zonder de hem ver
leende medewerking hierbij niet makkelijk vervuld zou zijn geworden.
De heer Bijlsma besloot met eenige persoonlijke woorden, gericht in
de eerste plaats tot zijn opvolger, den heer Graswinckel, en voorts tot
de overigen, die hem hadden toegesproken.
De aanwezigen verzamelden zich daarna voor den gevel van het aan
de overzijde van het Algemeen Rijksarchief aan het Bleyenburg gelegen
gebouw van de voormalige meisjes-H.B.S. welk gebouw door het
Rijk tijdens de ambtsperiode van den heer Bijlsma als Algemeen Rijks
archivaris en op diens indicatie werd aangekocht voor uitbreiding van het
uitpuilend-volle thans gebruikte gebouw waar een groepsfoto werd
genomen en waarna allen gebruik maakten van de gelegenheid om met
een handdruk en een afzonderlijk woord van den heer Bijlsma afscheid
te nemen.
C. B.