46 Boekbepreking Gids voor de archieven van gemeenten en waterschappen in Nederland,, samengesteld in opdracht van de Vereeniging van Archivarissen in Nederland (Groningen, 1945). Midden in den meest verwoestenden van alle oorlogen wist onze Ver eeniging het plan, een archiefgids van Nederland samen te stellen, waar over in 1911 voor het eerst werd gesproken, tot verwezenlijking te bren gen ten aanzien van de gemeente- en waterschapsarchieven. Oorspron kelijk was de bedoeling, ook van de kleinere, niet door een archivaris beheerde, archieven dier lichamen een opgave op te nemen, waarvoor het commissielid dr. Formsma zou zorgen, doch dit stuitte af op onoverkome lijke moeilijkheden. Daarom werd het beperkt tot de archieven onder des kundig beheer, een zeer aanvaardbare norm. Daarnaast dient dan een tweede deel de overzichten der rijksarchieven te publiceeren, terwijl in een derde stuk, zooals mr. van 't Hoff, de voortvarende ziel der com missie, die ons dezen arbeid schonk, suggereert de niet door archivarissen beheerde kleinere gemeente- en waterschapsarchieven, maar ook die van heerlijkheden en marken, van kerken en instellingen zouden kunnen wor den beschreven^Het in 1942 verschenen Overijselsch archiefgidsje van dr. Formsma geeft aan hoe dit, hetgeen eigenaardig tot de taak der provinciale inspecteurs behoort, moet worden gedaan. Met het laatste kunnen wij ons volkomen vereenigen, doch het zal duidelijk zijn dat de verwezenlijking van dit plan nog wel even zal duren. De overzichten der rijksarchieven zijn, als ik mij niet vergis, sinds eenigen tijd compleet. Uitgave daarvan ligt echter m.i. bij uitstek, neen bij uit sluiting op den weg van het Rijk, en het is dan ook te hopen, dat de nieuwopgetreden Algemeene Rijksarchivaris dit scheepje zoo spoedig mogelijk in veilige haven moge brengen. Het ware toch wel beschamend, als het Rijk dit van zijn burgers cadeau moest krijgen! Deze gids brengt overzichten van 34 gemeente- en drie waterschaps archieven, die alle voldoen aan den bovengenoemden norm en wier beheerders deze beknopte inhoudsopgave hebben ingezonden. De archie ven van Etten, Den Briel, Goes, Hulst, Sluis, Sittard en Venloo, die een archivaris hebben of hadden2), en dat van het waterschap Het Vrije van Sluis echter ontbreken, zonder dat hiervan rekenschap wordt gege ven. Het archief van Sluis is thans grootendeels vernietigd; de overige echter, vermeerderd met de archieven die in de toekomst nog onder des kundig beheer zullen komen hoezeer is het toch te betreuren dat zoo betrekkelijk belangrijke steden als Amersfoort, Franeker, Hoorn en Zie- riksee, om van kleinere te zwijgen, nog steeds geen of een onbevoegde beheerder hebben mogen in de „latere verbeterde en uitgebreide uit gaven van dezen gids" worden gepubliceerd. Bij de samenstelling is naar de grootste beknoptheid gestreefd, hetgeen 47 in het algemeen een deugd is. Maar aanduidingen als: archieven van kloosters, van gilden, van gasthuizen enz., met, maar soms ook wel zon der, begin- en eindjaar, zijn toch wel wat heel summier, al zijn er loffelijke uitzonderingen. Ongetwijfeld is deze disharmonie het gevolg van de pluraliteit van inzenders, wier werk overigens een opmerkelijke mate van gelijkheid vertoont. In details wil ik overigens niet treden. Voor dit team work op ons gebied past alle hulde en dank' W. S. UNGER. B. H. Slicher VAN Bath, Mensch en land in de Middeleeuwen. Bijdrage lot een geschiedenis der nederzettingen in Oostelijk Nederland. 2 dln. Assen. Diss. Amsterdam, 1945. Het is ook voor Nederlandsche toestanden ongewoon, dat een proef schrift in twee dikke deelen verschijnt. Voegt men daar aan toe, dat een leerling van Oppermann en Gosses hier een soort historische sociografie van Drente, Overijsel en de Graafschap Zutfen heeft willen schrijven, dan is er genoeg om onze nieuwsgierigheid gaande te maken. Er zijn vele wegen, die men met de diplomatiek als uitgangspunt bewandelen kan. In deze dissertatie zijn vooral algemeen historische, juri dische, philologische, archaeologische en ethnologische zaken behandeld en is er voor de oorkondenkritiek niet meer dan ongeveer één bladzijde overgebleven (I 60). Er wordt daar een 14e eeuwsche rotulus besproken, die oorkonden bevat over de novale tienden in de marken Zwolle, Wythmen en Ittersum. Die rol is in een proces tusschen proost en kapittel van Deventer, dat tusschen 1351 en 1353 voor den Utrechtsehen officiaal gevoerd is, overgelegd. De rol begint met een onechte oorkonde van 1040 (Ob. Sticht Utrecht, I no. 196) en dan volgen o.m. de elkaar tegensprekende oorkonden van 1240 (ibidem, II no. 944, 945). Daarbij beschikt de bisschop over de novale tienden in Salland. In no. 944 doet hij dat ook over die in het kerspel Dalfsen, maar in no. 945 wordt van dit kerspel niet meer gerept, ver moedelijk omdat het Domkapittel daar de tienden bezat. Daarom zal in 1245 ook alleen deze variant bevestigd zijn. De schrijver suggereert, dat alle oorkonden in dezen rotulus wel eens falsa konden zijn. Zeker, zij staan in verdacht gezelschap, maar noch dit feit, -noch de omstandigheid, dat de oorkonden van 1240 van denzelfden datum zijn en dat de inhoud van beide teksten tegenstrijdig is op het bovengenoemde punt, is zonder meer een „wettig en overtuigend bewijs" van vervalsching. Niet op de oorkondenkritiek heeft Slicher dus het zwaartepunt van zijn beschouwingen gelegd. Zelf meent hij de waarde van zijn werk in twee uitvoerig verdedigde stellingen te mogen zien. Dat is eenerzijds, dat Oostelijk Nederland geen specifiek Saksisch gebied geweest is, maar het raakvlak /het grensland tusschen Franken en Saksen. Op zeer grondige wijze toont de schrijver aan, dat Oost-Nederland volkomen buiten hei Saksische kernland gelegen was, terwijl ook uitvoerig wordt nagegaan, hoe de „Saksen-legende" in de wereld gekomen is. Dit is geen geheel 4, x) Toegezegd wordt de publicatie van een lijst van afzonderlijk gedrukte inventarissen, die oorspronkelijk als bijlage was gedacht. 2) Naar mij is gebleken is van het archief van Zieriksee door den toenmaligen beheer der een overzicht opgesteld, dat niet is ingezonden.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1946 | | pagina 24