01 38 verdiepingen, en voor het einde des jaars was de 2de etage, wat de vloeren betreft, van archiefstukken gezuiverd. Ik zocht ook contact met den loco-burgemeester van Arnhem, Van Achterbergh, die in Velp zetelde, om hulp voor het archief te krijgen en werd verwezen naar den hoofdopzichter van Gemeentewerken, den heer Boerhave, die vergunning had Arnhem geregeld te betreden, en die mij hulp toezegde, zoodra dit maar mogelijk zou zijn. In J anuari begon de sneeuw te vallen en ik voorzag, dat bij den komen den dooi het smeltwater wederom in het depót zou dringen en daar de reeds aangerichte schade enorm zou vergrooten. Het eenige remedie was het verwijderen van de sneeuw van den zolder. Vol moed begonnen wij te vegen met eigengemaakte houten sneeuwschoppen, doch veel baatte dit niet, aangezien er steeds weer sneeuw kwam. Eenige dagen was ik alleen op het archief, omdat mijn laatste helper een gewaagde poging tot ..uitvoer" met eenige dagen celstraf had moeten bekoopen. Wegens hooge sneeuw was het ons zelfs onmogelijk in de laatste week van Januari Arnhem te bereiken. Op 1 Februari begon de dooi, en in die dagen, toen het prachtig helder weer was en op het dak bepaald behagelijk, zijn we er in geslaagd een sneeuwlaag van ca. 40 cm van den ca. 350 m- metenden zolder te verwijderen. Het was een zeer zwaar en vermoeiend werk, maar het resultaat loonde de moeite! De stormen in eind Januari hadden ook ernstige schade toegebracht aan de sluitingen der verdwenen vensters, zoodat wij steeds met karton, planken, hamer en spijkers bezig waren om verder onheil te voorkomen. Onmiddellijk na de intrede van den dooi hebben eenige leden van den Technischen Nooddienst kans gezien, het dak van een cementlaag te voorzien, hetgeen mij een groote geruststelling was en waarvoor hun alle hulde toekomt. Er was geregeld granaatvuur van den overkant van de rivier, en het bemachtigen der gewenschte materialen bracht de noo- dige gevaren en moeilijkheden met zich mede. Een poging om ook het dak van de bewaarplaats van de dubbelen van den Burgerlijken Stand, achter het afgebrande gerechtsgebouw, water dicht te maken, is bij een begin van uitvoering gebleven. Op 7 Februari moest ik met leedwezen vaststellen, dat de toren van de Groote Kerk, die uitgebrand was, ingestort was. Dit is tezelfder tijd geschied als het opblazen van de overblijfselen van de Rijnbrug: of er verband bestaat, is nog niet opgehelderd. Den dag daarna was het dak gereed en konden wij ons opnieuw wijden aan het opruimen in het depót. Op 20 Februari was er een hevige bom aanval op Arnhem; een gedeelte van het telefoonkantoor en het gebouw van de Arnhemsche Hypotheekbank gingen er mede ten onder. De lekkage in het depót bleek nog niet geheel over te zijn, maar het was bij te houden door geregelde controle. Gelukkig dat de Technische Nooddienst zijn werk volbracht had, want op 15 Februari werd de geheele instelling ontbonden, de commandant gearresteerd en het overblijvende gedeelte de meesten werden ontslagen en uit Arnhem verwijderd als Arbeitskommando van den Kampfkommandant (A.K.K.) onder bevel geplaatst van den meer genoemden Hollaar. Pogingen om nog hulp te krijgen voor het Rechtbankdepót strandden op het strenge verbod van den Kampfkommandant, om andere dan voor de militairen nuttige werk zaamheden te verrichten. Wegens hevige lekkage hebben wij in Februari dan ook groote stukken van het Burgerlijke Standsarchief moeten ver plaatsen; de notarieéle bewaarplaats was gelukkig niet in gevaar. Eind Februari liep het mis met de Ausweisen. Voor andere belangen (o.a. de plundering der Arnhemsche banken, waarover het Reichskommis- sariat zeer verbolgen deed!moesten Ausweisen worden gegeven en de Kampfkommandant wenschte het aantal Nederlanders, dat Arnhem mocht betreden, tot het uiterste beperken. Na veel moeite gelukte het mij vergunning te krijgen, óm de 10 dagen naar Arnhem te gaan en dan voor mij alleen. Ik kon er natuurlijk niet veel uitrichten, maar gelukkig was er geen noemenswaardige lekkage meer en behoudens een invasie van O.T.-lieden, die mijn kostelijken hamer ont vreemdden, kon ik geen onraad constateeren. Zoo kon ik 10, 20 en 30 Maart naar het archief gaan. Intusschen had ik mij aangesloten bij een ploeg, bestaande uit den wnd. advocaat-generaal, een candidaat-notaris en een voerman, die vergunning hadden gekregen in de notariskantoren te Arnhem de loopende archieven te redden. De plunderaars hadden namelijk, na de bankkluizen te hebben laten springen, zich op de notaris kantoren geworpen, waar enorme schade werd aangericht. Doordat de protocollen, voorzoover wij ze konden vinden in de ruïnes der kantoren, naar de notariëele bewaarplaats werden gebracht in de onmiddellijke nabijheid van het archief gelegen kon ik op 22 en 26 Maart ook ons depót inspecteeren. De toestand werd daar zeer bedenkelijk. De Rijnkade was geheel ver sterkt met loopgraven, bunkers en dergelijke. De toegangswegen tot het archief waren versperd door groote barricades, zoodat 'ik alleen via de ruïnes van het Provinciehuis het gebouw kon bereiken. Op 2 April, tweeden Paaschdag, begon het in Velp zeer onrustig te worden. Geregeld sloegen er granaten in, ook vlak tegenover onze woning; 3 April ging de Westervoortsche brug de lucht in. Op 9 April maakten wij onzen kelder voor tijdelijke bewoning in orde. 10 April was de dag, dat ik weer naar Arnhem zou mogen gaan. Mijn Ausweis was reeds uitgeschreven, toen de zeer nerveuse Ortskom- mandant mij vroeg, waar het archief eigenlijk lag. Ik duidde hem dit uit, maar toen hij bespeurde, dat het dicht bij den Rijn lag, werd mijn ver gunning ingetrokken: „Ausgeschlossen", zeide de Hauptmann, „viel zu gefahrlich". Komt U volgende maand maar eens terug, zeide de Feld- webel, misschien is dan alles wel anders! Zijn profetie is uitgekomen! 11 April was er weer hevig granaatvuur en 12 April, 's middags tus- schen 4 en 6, zagen wij de geallieerde vliegtuigen de Duitsöhe stellingen bii Westervoort kapot bombardeeren. De radio gaf het blijde nieuws: „de slag om Midden Nederland was begonnen!" Wij namen onzen intrek

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1946 | | pagina 20