M),
32
stad en beschoot de binnenstad met luid geweld. Donderdags poogde ik
niet collega Van de Ven 'het archief te bereiken, wij werden bij de Markt
beschoten en teruggejaagd. Aan den beambte Van 't Veld was den vol
genden dag een beter lot beschoren, hij wist door te dringen tot het
gebouw en kwam rapporteeren, dat het depót er behoudens de zolder
verdieping nog vrijwel ongerept stond, doch dat het dienstgebouw
totaal was uitgebrand. Blijkens een eerst onlangs ontvangen rapport ston
den Dinsdag 19 September in den namiddag de splitsen der torentjes van
het depót in brand.
Toen is de ramp dus gebeurd.
Zaterdag 23 September gelukte het Van de Ven en mij 's ochtends het
archief te bereiken en konden wij het relaas van Van 't Veld als juist
bevinden. Het dienstgebouw was totaal vernietigd, alleen de muren ston
den nog. Het depót was geheel zonder glas, op enkele plaatsen waren
granaatwonden, en de deuren stonden open; mijn fiets, die daar „onder
gedoken" was, bleek gestolen te zijn.
Wij hadden er slechts even tijd, vrijwel onmiddellijk werden wij door
een Nederl. S.S.-man weder verjaagd.
Diemzelfden middag kreeg ik contact met den Rijksarchivaris, die onder
levensgevaar zijn gedeeltelijk verwoest huis had moeten verlaten, en om 4
uur begaf ik mij met Van de Ven naar een blijkens aanplakbiljetten uit
geschreven vergadering van ambtenaren en andere belanghebbenden bij
den toestand in Arnhem, om maatregelen tot herstel van normalere toe
standen in de binnenstad te bespreken. Het bleek al spoedig, dat dit opge
zet was door den geestelijk niet volwaardigen schoenwinkelier Hollaar,
lid van de N.S.D.A.P., die volmachten van de S.D. bleek te bezitten en
een redevoering hield over zijn voornemens. Midden onder zijn vrij
onsamenhangend betoog kwam iemand binnen met de mededeeling, dat
dienzelfden avond de binnenstad ontruimd moest zijn op order van de
bezetters, waarop iedereen overhaast vertrok. Ik begaf mij even naar huis.
om enkele persoonlijke zaken te halen, vond daar mijn fiets terug, die
door een voorbijganger „ergens" gevonden was en thuisbezorgd was, en
begaf mij weder naar mijn gastheer. Voor Zondag was toen de evacuatie
van een tweede zone, voor Maandag die van de rest van de stad bevolen.
Met mijn vriend R. d. V. (hij was intusschen teruggekeerd) besloten
wij gezamenlijk Maandagochtend te vertrekken, indien dit absoluut noo-
dig bleek te zijn, met medeneming van fiets, 1 deken, eenig lijfgoed en
levensmiddelen. Het was onmogelijk meer mede te nemen. Het werd ech
ter Dinsdagochtend eer wij weggingen: eerst niet bereid aan het bevel te
voldoen, later opgeschrikt door mededeelingen omtrent schietpartijen op
achtergebleven burgers.
Wij hadden aanvankelijk het plan te trachten Putten te bereiken, waar
goede vrienden woonden, doch bij het passeeren van Velp werden wij
aangesproken door rnej. v. d. W. B., die ons vieren (den heer en mevr.
de V., hun nichtje, die uit haar brandende huis naar hen was gevlucht,
en mijeen tijdelijk onderkomen aanbood, hetgeen wij gaarne aanvaard-
den. Velp was stampvol evacuees, wij spraken daar allerlei bekenden-
ook den heer Martens trof ik daar aan, doch reeds na enkele dagen
vertrok hij per Roode Kruis-auto naar familie te Utrecht.
Op 3 October sprak ik een lid van de Arnhemsche Museumcommissie,
die kans had gezien in Arnhem door te dringen, en het aröhiefdepöt in
onveranderden staat had aangetroffen. Gezien de razzia's op mannen
onder de 50 jaar waagde ik mij niet op straat, onze dames trokken nog
eenmaal met een sportkar naar Arnhem om levensmiddelen uit hun huis
te halen, waar zij reeds plunderende Duitschers aantroffen.
3 October bracht de tijding, dat op bevel van de Duitsche autoriteiten
Velp door de evacuees ontruimd moest worden; onze wakkere gastvrouw
maande ons aan hieraan niet te voldoen, en was bereid het daaraan voor
haar verbonden risico te aanvaarden. Haar huis was hiervoor uitermate
geschikt, aangezien voor den tevens in dat huis verblijvenden heer „Bos"
één der 43 in Februari uit het huis van bewaring te Arnhem door de
K-P- bevrijde politieke gevangenen reeds allerlei voorzieningen waren
getroffen bij eventueele huiszoeking. Wij hebben van de vele schuilhoe
ken in den tuin en de daarmede verbonden tuinen van de 'buren verschil
lende malen met succes kunnen gebruikmaken bij de herhaalde bezoeken
van de S.D. en de „Griine".
Op 12 October kwam ik op het denkbeeld, ons te laten inschrijven in
Rh eden waar de evacuees nog niet verjaagd waren doch te Velp
te blijven. Hoewel dit officieel niet meer bleek te kunnen nieuwe
evacuees werden niet aangenomen bleek een eigenhandige adres-
verandering in het persoonsbewijs ook wel voldoende; wij voelden ons
toen wat veiliger. Ik besloot dan ook mij tot het Departement te Apel
doorn te wenden om instructies te vragen en te 'trachten een aanbe
veling te krijgen voor een Ausweis om naar Arnhem te komen.
Zondags daarna 22 October - kreeg ik bezoek van den heer
Glazema, ambtenaar bij het Rijksbureau voor de Monumentenzorg en
tijdelijk belast met het directoraat van het Openluchtmuseum, die mij ant
woord van mr. Van der Haagen kwam brengen en mededeelde, dat hij
een Ausweis bezat voor Arnhem en het archiefdepöt op 19 October in
ongewijzigden toestand had aangetroffen. Hij had eenige Arnhemsche
evacuées, op het Openluchtmuseum verblijvende, belast met de voorloo-
pige opruimingswerkzaamheden op het archief en stelde mij voor, deze
zorg van hem over te nemen. Ik besloot daarop den volgenden dag naar
Apeldoorn te gaan en te trachten de noodige papieren machtig te worden,
ronder bezwaren volbracht ik beveiligd door een Roode-Kruis arm
band den tocht en kwam den volgenden dag met een uitgebreide
volmacht van het Departement „befürwortet" door dr. Plutzar van
het Rijkscommissariaat weder thuis. Intusschen had ik ook contact
gekregen met den architect Heineman, door de Inspectie Kunstbescherming
belast met het toezicht op de monumenten in Arnhem, en begaf mij met
dezen op 24 October naar den S.S. Obersturmführer Dornstein, Orts-
kommandant in Arnhem, gevestigd aan de Bronbeeklaan. Wij ontmoetten
33'