30 Archiefzorgen in een doode stad. „Arnheim ist eine tote Stadt; Keiner hat dort etwas zu schaffen." Ortskommandant Lippmann op 4 December 1944. Naast het vele, dat reeds over Arnhem in den evacuatietijd gepubliceerd is, en juiste en onjuiste verhalen, die daarover de rondte doen, mag het zijn nut hebben ook mijnerzijds eens mede te deelen, wat ik beleefde in de maanden, dat Arnhem een verlaten stad was. Temeer kan dit van waarde zijn, omdat ik tot de zeer weinigen behoor, die gedurende bijna dezen geheelen tijd Arnhem geregeld hebben kunnen betreden en met eigen oogen hebben kunnen aanschouwen hoe de Pruisen zich daar qedraqen hebben. Om het relaas meer te doen leven, heb ik dit moeten doorweven met bijzonderheden omtrent de persoonlijke omstandigheden, waarin ik ver keerde en het zal dus meer particuliere mededeelingen bevatten, dan in ons blad gebruikelijk is. De eerste phase van den strijd om Arnhem. Op 12 September 1944 kreeg een mijner vrienden, ir. R. d. V., die in dit verhaal nog vaker zal voorkomen, een waarschuwing, dat hij door de S.D. gezocht werd. Hij dook onmiddellijk onder bij vrienden in Dieren. Zater dag 16 September bezocht ik zijn vrouw en wij besloten 's Zondags daar op per tram naar Velp te gaan en verder naar Dieren te wandelen, om haar man te bezoeken. Wij vertrokken 's morgens reeds te 8 uur uit Arn hem, de tram had niet minder dan driemaal wegens luchtalarm oponthoud, doch bracht ons na een uur in Velp. Daar begon bij prachtig weer de wandeling, die verontrust werd door herhaald luchtalarm, door het over vliegen van groote formaties geallieerde vliegtuigen, begroet door afweer geschut, zoodat wij, bevreesd voor de fluitende blindgangers, verschil lende malen dekking moesten zoeken achter de dikke boomen van de Mid- dachterallée en in huizen langs den straatweg. Wij bereikten eindelijk Dieren, waar wij R. d. V. in goede gezondheid aantroffen, en maakten daar een hevigen luchtaanval op station en spoor lijn mede. Ongeveer 3 uur aanvaardden wij den terugtocht, die veraan- genaamd werd door het gezicht op een ons tegemoet rijdende file van vluchtende Pruisen en N.S.B.'ers. In De Steeg werden wij ingehaald door een uit het Oosten komende colonne tanks met S.S.-troepen, hetgeen te denken gaf en ons deed vermoeden, dat de Pruisen onze stad niet zonder strijd zouden opgeven. In Velp aangekomen, zagen wij geen tram en bleek ons alras, dat dit dorp ernstige vliegeraanvallen te verduren had gehad, waardoor de elec- triciteitsvoorziening was uitgeschakeld. Wij liepen in versneld tempo der halve weder naar Arnhem, boven welke stad op verschillende plaatsen zware rookwolken opstegen, door voorbijgangers verklaard als het gevolg van een zwaren luchtaanval. Met zorg vervuld betraden wij Arnhem, dat inderdaad zwaar geleden bleek te hebben: de Willemskazerne, de omgeving van den Schouwburg, het Nieuwe Plein en andere plaatsen hadden treffers gehad en waren ten deele uitgebrand. Mijn huis in de Kastanjelaan had niet geleden, maar op korten afstand stond geschut, zoodat bij mijn aankomst mijn hospita met man en kinde ren op vertrek stond naar een veiliger buurt. Ik was dien avond en nacht alleen in huis, terwijl de granaten in de straten gierden, overal geschut donderde en eenige scherven door mijn ramen vlogen. Den volgenden dag besloot ik dit onveilige oord te ver laten en begaf mij naar een ouden vriend, die meer buitenaf woonde, en waar ik mijn intrek nam. Van alle kanten kwamen berichten los, dat Renkum en Oosterbeek bevrijd waren en telefoontjes uit die plaatsen de telefoon werkte nl. wonderbaarlijkerwijze nog deden juichkreten hooren van reeds bevrijde vrienden. De oude binnenstad was toen al niet meer toegankelijk, de strijd om de brug was in vollen gang, al wisten wij toen niet wat er aan de hand was. s Nachts zag de hemel rood van het brandende Arnhem, de toren van de Eusebiuskerk brandde als een reuzenfakkel en de angst over het lot van het Rijksarchief steeg met het uur. Dinsdags begaf ik mij even naar mijn woning, om wat kleeren etc. te halen, en keerde terug, na herhaaldelijk geschuild te hebben wegens lucht aanvallen. Ik zag toen de gliders door de lucht gaan, eenige ervan wer den voor mijn oogen in brand geschoten. Langzamerhand sijpelde toen ook door, wat er eigenlijk gebeurd was: de Engelsche paratroops waren op de Renkumsche heide geland en doorgestooten naar de brug, waar zij zich in huizen en gebouwen rondom het noordelijke landingshoofd genesteld hadden. Versterking was niet op tijd gekomen, de nakomende landingstroepen waren grootendeels afgeschoten en de toestand was voor de Geallieerden onhoudbaar geworden. Intusschen bleef de hoop op een spoedige verlossing levendig. De ondergrondsche had de telefoon in handen en tot Woensdags toe werden geregeld berichten doorgegeven over de Duitsche troepenbewegingen. De artillerie van de verdedigers van Arnhem stond op de heuvels rondom de (Arnhem 1944/1945*) De Redactie heeft het voornemen in een der volgende afleveringen van het Archie venblad een overzicht op te nemen van de lotgevallen van de belangrijkste Nederlandsche ai chieven in de oorlogsjaren. Dit artikel van onzen Gelderschen ambtgenoot valt izoowel wegens het meer persoonlijk accent als wegens den omvang eenigszins buiten het beoogde doel en wordt daarom hier afzonderlijk gepubliceerd (N. v. d. R.)

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1946 | | pagina 16