ontspanden zich zijne vaak zo strakke trekken. Tijdens zijn Utrechtsche
jaren had de heer Keeringa alle redenen om zich op den ernst van het
reven te bezinnen. Zijn vrouw toch en hij werden in dien tijd getroffen
door een vreeselijk leed om hun dochter, die na het volbrengen van haar
academische studie en bezig met de bewerking van het Corpus Sigillorum
Neerlandicorum, een opdracht haar door de Kon. Akademie van Weten
schappen verleend, door een blijvende ongeneeselijke ziekte werd getrof
fen. Met groote berusting en waardigheid zag men den heer Heeringa
dit groote verdriet dragen; vaak was de harde trek om zijfï mond een
stille wenk om de noodige zakelijkheid te betrachten. Nadat was komen
vast te staan dat unej. Heeringa genoemde taak niet ten einde zou kunnen
brengen, heeft haar vader het werk in zijn avonduren voortgezet en
beëindigd. De inleiding hierop werd door hem en prof. dr. H. Brugmans
onderteekend.
Het optreden van den heer Heeringa als rijksarchivaris te Utrecht in
het voorjaar van 1921, na het heengaan van mr. S. Muller Fz., beteekende
voor het rijksarchief een geheel nieuwe koers. De temperamentvolle leider
mr. Muller, aan wien vele ouderen bij het archiefwezen een levendige
herinnering bewaren, zette in een achtervertrek in het archiefgebouw nog
eenigen tijd zijn werk aan het Oorkondenboek voort; met fijnen humor
verhaalde zijn opvolger jaren later meermalen tot welke vermakelijke
bijzonderheden dit af en toe leidde, waaraan hier verder wordt voorbij
gegaan, daar schrijver dezes die niet heeft medegemaakt.
De heer Heeringa had in Zeeland de gewoonte zijn ambtenaren zelf
standig te doen werken. In tegenstelling met zijn grooten voorganger
bracht hij het materiaal voor zijn studies zelf aan en verwerkte het in de
grootste rust. Met de komst van den nieuwen chef, zoo drukte één der
wetenschappelijke ambtenaren het eens uit, was de spanning van den
ketel; zij voelden zich in de eerste jaren als aan hun lot overgelaten, nu
zij niet meer aanhoudend boven geroepen, aangemaand of terechtgewezen
werden, maar hoogst zelden werden geraadpleegd, en de klerken gevoel
den de leegte in hun bestaan niet minder, nu zij niet meer des avonds
ihuis werden ontboden tot het opnemen van eindelooze dictaten.
De heer Heeringa beschouwde de benoeming in de plaats van mr. Mul
ler te Utrecht als de kroon op zijn werk. Vaak heeft hij naderhand aan
schrijver cfezes doen blijken van de moeilijkheden, die hij ondervond bij
de uitvoering van de opdracht van den minister de zaken, het Rijks
archief te Utrecht betreffende, tot normale proporties terug te brengen.
Begaafd met een uitnemend verstand en goed geheugen, gepaard aan
een breede historische ontwikkeling, was de overledene een geleerde, die
recht had zich te doen hooren en niet heeft geschroomd daarvan gebruik
te maken; talrijk zijn zijne verhandelingen, voor een deel op zich zelf
staande werken, voor het andere deel bijdragen in verschillende tijdschrif
ten. In het Archievenblad, dat hij in zijn Zeeuwsche jaren heeft geredi
geerd, was de heer Heeringa met Muller en Fruin de vooraanstaande
schrijver; niet steeds even bevattelijk waren zijn redacties voor den opper-
vlakkigen lezer. Veel critische vertoogen, ook polemieken, liggen in het
Archievenblad van zijn merkwaardige pen voor het nageslacht bewaard;
bijzondere vermelding verdienen zijn geregelde besprekingen van de
Resolutiën der Staten-Generaal van 1576—1609 in 's Rijks Geschied
kundige Publicatiën, bewerkt door dr. N. Japikse, waarin Heeringa groote
kennis van zaken aan menigen behartenswaardigen wenk paarde. Het
verschil tusschen hem en mr. R. Fruin, zijn voorganger in Zeeland, was
groot. Het werk overigens van dezen systematisch aangelegden geest
wist hij te waardeeren, maar van zijn persoon scheidde hem diens gebrek
aan historische verbeelding; op dit gebied gevoelde Heeringa zich meer
aan mr. S. Muller Fz. verwant.
Op 12 September 1867 zag Klaas Heeringa in Ternaard, in het Noor
den van de provincie Friesland, het levenslicht. Hij bezocht daar de uit
gebreid lagere school van zijn vader en deed met lessen van dezen en
van de Hervormde en Doopsgezinde predikanten in het dorp in 1885
.staatsexamen. Een gymnasiale opleiding heeft hij niet genoten, hetgeen
ongetwijfeld invloed op de vorming van zijn persoonlijkheid heeft gehad,
in hetzelfde jaar deed Heeringa s vader het examen voor de Middelbare
Acte Nederlandsch; van huis uit kreeg de zoon aldus den lust tot studie
mede; de vader werd hierop tot leeraar te Groningen benoemd. Hee
ringa Jr. liet zich inschrijven in de faculteit der Letteren, werd na een
groentijd, waarin hij 18 jaren werd en waarin hij het wegens zijn jeugd
en de gevolgen van zijn aparte vooropleiding niet gemakkelijk heeft
gehad, lid van de studentenvereeniging V.A.P. In 1889 legde hij zijn
doctoraal examen af met als hoofdvak geschiedenis. In 1887 had hij een
beurs verworven.
In 1890 begon de jeugdige historicus zijn maatschappelijke loopbaan
met een leeraarschap aan de 5-jarige H.B.S. te Haarlem. Wegens de
grootte van de klassen, die te strenge eischen aan zijn stem stelde, bleef
hij daar slechts één jaar en ging over naar het gymnasium te Schiedam.
Hij gaf daar les in geschiedenis en aardrijkskunde. In 1893 promoveerde
hij op een proefschrift: Het oude Staveren. In latere levensdagen had hij
weinig lof voor zijn eersten arbeid. In 1897 trad hij in het huwelijk met
mejuffrouw Hitsje Klaasesz, uit zijn geboorteplaats afkomstig en hem in
den vierden graad van bloedverwantscha.p bestaande. In 1901 viel Hee
ringa de benoeming ten deel, die mettertijd zijn carrière in een andere
richting zou doen gaan, n.l. van archivaris der gemeente Schiedam. Het
gemeente-archief was in het voormalige gymnasium ondergebracht; vooral
des Woensdag- en Zaterdagnamiddags heeft Heeringa daar veel gewerkt.
Zijn eerste Schiedamsche publicatie betrof zijn woonstad in den Patriot
tentijd in Nij'hoff s Bijdragen van 1903, in 1904 gevolgd door Rechtsbron
nen van Schiedam, verschenen in de Werken van de Vereeniging tot
uitgaaf der bronnen van het Oud Vaderlandsöh Recht. In 1907 verscheen
van zijn ihand een studie betrekkelijk Nederland en Marokko, in 1908
zijn Inventaris van het oud-archief van Schiedam, in 1910 gevolgd door
een in groot folio verschenen Beschrijving van Schiedam, deel I.