20 meerdere tientallen brieven per dag hem niet gegeven. Het onafgebroken gesibbel voor formaliteiten en genealogische beunhazen maakte hem moe. Maar hij spaarde zichzelf niet en hij werd niet gespaard. Toen bereikte hem tusschen Pasohen en Pinksteren 1943 het bevel om terug te keeren in Duitsche krijgsgevangenschap. Tot op den dag van zijn vertrek hoopte hij op een Ausweis. Plannen tot onderduiken heeft hij niet gemaakt. Daarvoor was zijn vertrouwen op een Ausweis te groot. Bovendien was hij als oudste zoon bezorgd voor het gezin, dat finantieel geheel van de gemeente afhankelijk was. Achteraf lijkt het een raadsel, dat wij hem hebben laten gaan. Zijn wel alle instanties en autoriteiten in het geweer geroepen, die hem hadden kunnen redden? Hadden wij niet sterker moeten aandringen, dat hij ondanks alles hier bleef? Maar hij is gegaan en het was haast, alsof hij verlangde naar de rust, die hij daar tenslotte zou vinden. Zijn eerste ervaringen waren niet ontmoedigend. Na deze jaren van onafgebroken en ingespannen zwoegen scheen de eerste maand van lui zomersch kampleven hem haast een vacantie toe. Maar spoedig volgde zijn tewerkstelling in een ceramiekfabriek te Oschatz. Voor het lossen van wagons werd hij afgekeurd. Daarom werd hij aan het schoonmaken van aardewerk gezet. Het kampregime was er hard en streng, vooral nadat eenige medegevangenen waren ontvlucht. Van der Weele leed onder die ijzeren tucht. Hij vond onder zijn lotgenooten weinig of geen geestver wanten. Uit zijn laatste brieven spreekt een groot heimwee vooral naar een andere geestelijke sfeer. Toch was hij er geliefd. Dat bleek uit brieven van kampmakkers na zijn dood. Toen is hij ziek geworden enkele dagen maar. Hij was het eerste geval van vlektyphus in dat kamp. 8 December 1943 is hij gestorven. Tijdens de Kerstdagen bereikte het overlijdensbericht zijn familie. ,,Hij kreeg een statievolle begrafenis", schreef een Brabander. „Wij en de Franschen hébben voor kransen gezorgd." Wonderlijk einde, dat graf in Duitsche aarde bedekt met Fransche bloemen, voor een Rotterdamschen jongen, die al zoo jong met zijn ge- heele wezen verankerd lag op het enge gebied van zijn stad en haar historie. Moge hij de eeuwige vrede hebben gevonden! Dr. A. Th. C. KERSBERGEN. 61 2P In memoriam D. C. J. Mijnssen Den 19den Jan. 1944 overleed te Breda de stadsarchivaresse Diederica Glasina Jacoba Mijnssen. Bijna een jaar lang had zij het archief niet meer bezocht. Tot het laatst had haar naaste kring van bekenden gehoopt en bij elke wending wachtte men af, of de wreede kanker wellicht nog tot staan zou gebracht worden. Sedert October 1943 bezocht zij het archief niet meer, al bleef zij met raad en daad er aan verbonden. Op Zaterdag 22 Januari d.a.v. werd zij op de begraafplaats De Bieberg ter aarde be steld en daarmede een zeer bijzondere periode van het Bredasche archief afgesloten. Op 8 Juli 1896 te Utrecht geboren, was juffr. Mijnssen door de benoe ming van haar vader tot directeur van het postkantoor te Breda daar komen wonen. Zij had het gymnasium eenige jaren geleden afgeloopen, in 1924 het archiefdiploma II behaald en zocht bezigheid. Zoo werd zij in 1925 op initiatief van den toenmaligen burgemeester Mr. Van Sons- beeck tegelijk volontair ten rijksarchieve in Noord-Brabant en tijdelijk archivaresse van Breda, waar Dr. Corstens, haar voorganger, juist op hoogen leeftijd overleden was. De opdracht was zeer eervol en aantrekke lijk. Breda bezat een zeer behoorlijk oud-archief, waarmede het nieuwere deel zou vereenigd worden. Reeds lang liepen er geruchten omtrent annexatie van de gemeenten Ginneken en Princenhage, hetgeen een tweede vermeerdering van bescheiden voor de archiefbewaarplaats zou mede brengen. Juist was deze in een eigen modern en ruim gebouw, door den architect Hanrath gebouwd, ondergebracht. Daar kwam bij, dat Dr. Corstens uitsluitend historische belangstelling voor zijn ambt gehad had en door zijn langdurige ziekte zonder eenige vervanging en door de verplaatsing naar het nieuwe gebouw de feitelijke orde, zoo al bestaande, geheel verloren was. Zoo vond juffrouw Mijnssen den toestand en nu brak voor haar en ook voor mij, als provinciaal inspecteur der locale archieven, een prettige tijd van samenwerking aan. Zij bewerkte eerst te 's-Hertogenbosch het oud-archief eener kleinere gemeente en werd, toen de organisatie van de Bredasche bewaarplaats in groote trekken vaststond, met ingang van 1 October 1928 in vasten dienst aangesteld. Van dien tijd af ging het bergopwaarts. Het was bezielend om aan te zien, want mijn weg voerde mij nadien nog dikwijls naar Breda, hoe alles groeide en bloeide. De fraaie oude stadsbibliotheek sierde haar werkkamer. De leeskamer moest vergroot worden. Naast het gemeentelijk werden de archieven der hoofd en schepenbank, de notarieele protocollen en de kerkelijke doop-, trouw en begraafregisters, om van vele andere minder belangrijke archieven en bescheiden niet te spreken, in bruikleen verkregen. De tweede bewaar plaats, bij de komst van juffr. Mijnssen nog ledig, moest in gebruik genomen en dreigde tenslotte te klein te worden. Alles werkte harmonisch

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1946 | | pagina 11