standig voerde, stond op een hoog peil. Hij werd de vraagbaak van
ervaren genealogen, dubbel zoo oud als hij. Hoeveel vastgeloopen onder
zoekingen heeft hij weer aan het rollen gebracht, hoeveel reeds bestaande
genealogieën met eenige generaties opgevoerd! Meestal plukten anderen
de vruchten van zijn werk, maar hij heeft ook zelf op dit terrein gepubli
ceerd, o.a. zijn hypothese over de herkomst van het bankiersgeslacht Osy,
zijn vondst over het geboortejaar van Johan van Brakel en een genealogie
Quispel.
Zijn werk gat meer dan namen en data. De sociale positie van een
geslacht met zijn up en down, daarin lag voor hem de eigenlijke waarde
van de genealogie. Waar tot in de 19de eeuw de geschiedenis van een
bedrijf en van een familie zoo nauw verbonden waren, hebben dan ook
meerdere leerlingen uit de school van Prof. Sneller bij hun historisch-
economische onderzoekingen dankbaar van zijn ervaring en kennis
geprofiteerd.
Zijn eigen publicaties besloegen een ander terrein. Toen hij nog volon
tair was, hadden de regenten van het Geref. Weeshuis hem de ordening
en beschrijving van hun archief toevertrouwd. Daaraan danken wij den
eenigen uitvoerigen inventaris, dien hij nagelaten heeft. Het Weeshuis-
archief is hem heel dierbaar geworden, bijna als een persoonlijk bezit.
Hoe heeft hij ook genoten van het historische milieu, waarin hij mocht
werken! Uit de aanteekeningen, die hij bij het inventariseeren maakte,
ontstonden zijn eerste pennevruchten. Van het één kwam hij op het ander.
Omdat de baten van de rederijkers aan het Weeshuis ten goede kwamen,
verdiepte hij zich in de oudste geschiedenis van het Rotterdamsche too-
neel. Daarbij kwam hij in aanraking met de Rotterdamsche schermmees
ters, aan wie hij een artikel wijdde. Toen had het historische Doelen
complex, waar de schermmeesters hun lessen gaven, een tijd lang zijn
belangstelling. Op verzoek stelde hij een gedenkboek voor de Rotter
damsche manege samen. Dan weer verzamelde hij materiaal over de
kunstenaars, die aan de versiering van het Weeshuis hadden meegewerkt,
aangemoedigd door den bekenden regent en architect J. Verheul Dzn.,
die in Van der Weele een man naar zijn hart gevonden had.
Het is allemaal nog klein werk, dat hij heeft nagelaten, belangrijk
vooral om het feitenmateriaal, dat eerst zijn volle waarde zal krijgen,
wanneer het door een historicus met cultureele visie in een grooter geheel
zal verwerkt zijn. Maar wanneer hij op deze wijze had mogen voortgaan,
wat zou hij dan niet een massa te voorschijn hebben gebracht, dat in
voorstudie gereed moet liggen, zal er ooit een bevredigende stadsgeschie
denis geschreven worden.
Het is geen wonder, dat langzamerhand bij Van der Weele het besef
ontwaakte, dat zijn opleiding geen handicap mocht zijn voor het bekleeden
van hoogere rangen bij het archiefwezen. Zijn vriendschap met toen adspi-
rant-lste-klassers als Van der Poest Clement en Van Buytenen, die hij
zoozeer waardeerde, 'heeft daarbij zeker stimuleerend gewerkt. Schoorvoe
tend aanvaardde hij de consequenties van zijn toekomstideaal, dat langs
een Staatsexamen en een doctoraal Rechten moest worden bereikt.
Hij ontnam al te noode tijd aan zijn genealogische en historische studies,
waarvoor hij to't 's avonds iaat op het Archief bleef werken. Ook het
secretariaat van de Vereeniging Oud-Hillegersberg, waarvan hij een
enthousiast bestuurslid was, kostte hem menig uur. Hij hield van vereeni-
gingsleven, zooals hij bij al zijn drukke werk ook graag concerten en ten
toonstellingen bezocht en vriendschappen bijhield. Zoodoende werd het
flodderen met Latijn en Grieksch en een eindspurt tegen den examentijd
mocht dan niet meer baten. Nu vragen wij ons af, hebben wij ons vergist
met hem in die richting zoo sterk aan te moedigen?
29 Augustus 1939 rukte de mobilisatie hem plotseling uit zijn werk. Tot
het laatste oogenblik bleef hij helpen met charters in te pakken, die wij
in kelders in veiligheid wilden brengen. Toen trok hij af. Hij bracht den
winter door in stallen en feestzalen in de Peelstelling rond Zeeland en
Mill. De klassieken werden hem daar een troost, schreef hij, zooals zij
hem tot dusver een gruwel waren geweest. Paters Kruisheeren van het
Gymnasium te Uden hadden zich over hem ontfermd en leerden hem de
oude talen volgens hun degelijke seminarie-methode. Dat hield hem gees
telijk op peil.
Toen brak op een vroegen morgen de oorlog los over de Peel. Van der
Weele lag in de voorste linie. De oorlog was nog geen half uur oud of de
vijand drong van de achterzijde de stelling binnen en maakte hem krijgs
gevangen.
In Juli keerde hij terug uit een kamp bij Maagdenburg. Het was een
droeve thuiskomst. Zijn vader, Hoofdinspecteur van Politie, was bij het
bombardement van 14 Mei omgekomen. De oude stad, waaraan hij èn
als Rotterdamsche jongen hij was er 30 Juni 1913 geboren en als
historicus gehecht was, lag in puin. Het Weeshuis met zijn dierbare
archief was in vlammen opgegaan.
Maar twee dagen na zijn thuiskomst was Van der Weele op zijn post
en nam den afgebroken draad weer op. De sibbelarij begon toen lang
zamerhand een plaag te worden. Daar de meeste kerkgenootschappen hun
doop- en trouwboeken, somis tot c. 1900 toe, aan de Gemeente in bruik
leen hadden afgestaan, stroomden de aanvragen om gegevens voor af
stammingsbewijzen het Archief binnen. Hoeveel moeite heeft Van der
Weele zich toen gegeven om families van gedeeltelijk Joodschen bloede
aan een Ariërverklaring" te helpen!
Na herhaalde luchtaanvallen op het westelijk havengebied, waarbij
links en rechts van het Archief bommen vielen, zijn de doop- en trouw
registers in veiligheid gebracht in een kelder van het Stadhuis. Daar werd
Van der Weele de ongekroonde koning. Slechts één deur scheidde hem
van het archief van de Afdeeling Bevolking, waar hij onmiddellijk even
goed thuis was als op zijn eigen domein. Toen was hij nog beter in staat
om aan de aanvragen om 19de eeuwsche gegevens te voldoen.
Mocht het hem af en toe voldoening schenken bedreigde landgenoöten
te kunnen helpen, arbeidsvreugde heeft deze massaproductie van soms