5. ij li e rswoerd a n M V' Eimererr,, Schetskaart van Eist (Over-Betuwe). schrijven. De vraag doet zich voor, of er dan in den Romeinschen tijd geen andere verbinding is geweest. Volgens de vita S. Werenfridi zou het lijk van dien heilige van den Rijnoever in een met koeien bespannen wagen regelrecht naar Eist zijn vervoerd57). Reeds meermalen heeft men er op gewezen, dat de in vroegmiddeleeuwsche heiligenlevens aan geduide routes, waarlangs de overbrenging van het stoffelijk overschot van de heiligen geschiedde, Romeinsche wegen moeten zijn geweest, omdat tot diep in de Middeleeuwen toe practisch geen nieuwe verkeers wegen werden aangelegd 5S), Zoodoende bestaat er reden, te vermoeden, 43 dat de Hervormde kerk te Eist, waar weleer het gebeente van St. Weren- fried rustte59), aan een door de Romeinen aangelegden of althans door hen benutten weg gelegen was. Een aanvang nemende bij Driel, waar in de vorige eeuw o.a. een ijzeren zwaard uit den tijd van Constantinus is gevonden 60liep deze weg vermoedelijk langs de Groote Molenstraat, die over een smallen oeverwal-rug regelrecht op de bewuste kerk afgaat, en langs den Bemmelschen weg in het verlengde van die straat naar het castrum te Eist; van daar zette hij zich waarschijnlijk over Merm en Ressen, dat men reeds vóór 690 vermeld vindt01), naar Lent tegenover Nijmegen voort. Even ten Zuiden van het terrein, genaamd „Dukenburg", ligt aan de Westzijde van den Bemmelschen weg, grootendeels in de buurschap Merm, een complex, waar nu de badinrichting is, dat in de veertiende eeuw den naam „de Witte Steen" droeg62), en ook nu nog zoo heet. Bij onderzoekingen naar het beloop van den Romeinschen weg Nijmegen MaastrichtTongeren, waarvan de uitslag nog niet gepubliceerd is, zijn wij dienzelfden naam te Mechelen aan de Maas ter zijde van ge noemden Romeinschen weg op de grens van de vroegere heerlijkheid Vucht tegengekomen63). Van het centrum van de Romeinsche stad Tongeren bleek het aldus geheet-en terrein precies 14 Leugen of Gallische mijlen 31,08 km) verwijderd te zijn, hetgeen het vermoeden wettigt, dat hier in den Romeinschen tijd een (witte) Leugensteen stond. Gezien het feit, dat de „Witte Steen" onder Merm ongeveer 3 Leugen 6,66 km) gelegen is van de Nijmeegsche benedenstad, waar men de burger lijke nederzetting Ulpio Noviomagus zoekt, en deze als hoofdplaats van de civitas Batavorum het uitgangspunt van de Leugentelling was, zooals volgt uit het op de Peutingerkaart vermelde station Ad Duodecimum ten Wdsten van Noviomagus, dat zijn naam klaarblijkelijk aan den twaalfden Leugensteen voorbij Noviomagus ontleende 64f zou het Mermsche ter rein een zelfden naamsoorsprong als de Mechelsche „Witte Steen kun nen hebben. De Romeinsche origine van den weg, voerende langs dit ter rein, wint hierdoor insgelijks aan waarschijnlijkheid. De afsluiting van dien weg door een Romeinsch castrum ter plaatse, a m t. TwS N.B. Het streepje boven de K van „Kraaikamp" wijst de ligging aan van dit terrein. 5T) Vita, 8 (Acta Sanctorum Aug. VI, biz. 104). 5S) Laatstelijk nog door E. Thévenot, Voies romaines du Ve siècle. L'itinéraire de la translation des restes de Saint-Germain - (Annales de Bourgogne 1940); vgl. A. Grenier, Manuel d'archéologie gallo-romaine II (Paris, 1934), biz. 146-148. 59) A. v(an) L(ommel), Berigten aangaande reliquiën van heyligen of h. zaken uit Noord-Nederland ontvoerd annis 15821630 (Archief aartsbisdom Utrecht VII. Utrecht. 1879, blz. 97). B0) Pieyte, t.a.p., blz. 45. 61) L.A.J. W. Sloet, Oorkondenboek van Gelre en Zutphen I (-'sGravenhage, 1872), no. 1. 02Sloet, Register leenaktenboeken, blz. 248. 63) Rijksarchief in Limburg: archief kapittel St. Servaas, register van goederen tijnsen te Mechelen uit 1486, no, 580. f. 96 vs., 103; archief abdij Thora, no. 1028. e4) Zie ons artikel in Jaarboek ,,Die Haghe" 1942, blz. 161, noot 3. Op het feit, dat de hoofdplaats der civitas het uitgangspunt van de mijltelling was, heeft Huizinga in Bijdragen voor Vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde 4de reeks VII s-Gra- venhage, 1909), blz. 376 reeds de aandacht gevestigd.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1945 | | pagina 25