36 buurschap Merm zou zijn16), een opvatting, die door Schönfeld is over genomen 17maar waartegen Martens bedenkingen heeft geopperd 18 Hoewel wij het niet onmogelijk achten, dat de naam Marithaime in dien van Merm voortleeft, meenen wij allerminst gerechtigd te zijn, daaruit de gevolgtrekking te maken, dat het bewuste castrum in de buurschap Merm was gelegen. Martens 19neemt aan, dat de buurschap Eist en de nabu rige buurschappen Aam en Merm, die tot voor kort binnen het kader van den dorpspolder een eigen financieel bestaan hadden20), uit ver schillende hofmarken ontstaan zijn. Dat zulks voor Eist op goede gron den werd aangenomen, is ons gebleken uit de vergelijking van de gren zen van de buurschap Eist21) met die van de voormalige Vijgsche of Blitterswijksche tienden onder Eist22), weleer leenroerig aan de Utrecht- sche bisschoppen23). Genoemde grenzen dekken, indien men afziet van het tusschen de buurschappen Hollanderbroek en Rijkerswoerd inge klemde Elster gebied benoorden het dorp, dat blijkens zijn eerst begin zeventiende eeuw ontstane Oostgrens 24) een latere toevoeging moet zijn, elkaar volkomen. Waar de Vijgsche tienden, wier opvolgende leenbe zitters sedert het einde van de veertiende eeuw volledig bekend zijn25), aan de bisschoppen toekwamen en de bedienaar van de kerk te Eist hierin geen aandeel had 26), waaruit te concludeeren valt, dat zij van het eigenlijke hofgoed, de zoogenaamde terra salica', geheven werden, dat buiten de tiendbepalingen van de Karolingische capitularia viel27), pleit er dus alles voor, het areaal van de Frankische villa Eist met de uitge strektheid van de buurschap Eist te vereenzelvigen. De oorkonde zelf 37 stelt de villa Eist met Marithaime gelijk. Ergo lag het castrum naar alle waarschijnlijkheid in de buurschap Eist. Bij het zoeken naar een aanwijzing voor de juiste plaats daarvan viel onze aandacht op den veldnaam „Duytsenberch" in het Elster verpon- dingscohier uit 1649 28Deze naam intrigeerde ons, omdat „berg" en „burg" in plaatsnamen dikwijls verwisseld worden29), en omdat, gelijk wij elders30) hebben aangetoond, de burg-namen vaak een aanduiding vormen van plaatsen, waar weleer Romeinsche of andere oude sterkten lagen. Overeenkomstig ons vermoeden vonden wij dien naam als ^.Duit senborch" terug in een acte uit 1619 betreffende de verdeeling van de boerderij den „Hoogen Hof waarin 'het kapittel van St. Pieter en het Apostelengasthuis te Utrecht ieder voor een kwart gerechtigd waren 31 Genoemde „Hooge Hof" was gelegen tusschen den Griftdijk, den Bem- melschen weg en de Groene straat32). Tot de onderhoorige landerijen behoorde het stuk bouwland, den „Duitsenborch" genaamd. Op onze vraag aan den Bewaarder der Hypotheken te Nijmegen, of bij het Kadaster soms een aldus genaamd perceel in de nabijheid van den „Hoogen Hof" bekend was, werd ons bericht, dat op den hoek van de Groene straat en den Bemmelschen weg, in de richting van het punt, waar de spoorlijn naar Kesteren van die naar Nijmegen aftakt, een per ceel was gelegen, gemerkt sectie E no. 1, dat in acten den naam „Duken- burg" droeg. Aangezien er in de buurt geen ander perceel bleek te liggen, waarvan de naam eenigszins met dien van „Duitsenborch overeenkwam, zal dit wel de plaats van den „Duitsenborch" moeten zijn. Dat de namen te Eist de neiging hebben, om te veranderen, hebben wij bij de „Vlas stede" gezien. Hieronder zal nader blijken, dat „Dukenburg en „Duit senborch" verschillende schrijfwijzen voor een zelfde benaming zijn. Het merkwaardige doet zich dan voor, dat wij nabij het westelijk uiteinde van de Groene straat, die, even voor zij den Grif tdijk bereikt, naar het Noorden in de richting van de „Vlasstede" afbuigt, den Frankischen hof en aan het oostelijk uiteinde van die straat het castrum zouden aantref fen. „Groene straat" is een gebruikelijke benaming voor oude wegen, die hun vroegere beteekenis verloren; soms vindt men Romeinsche wegen met dien naam aangeduid33). Een reden te meer, om in haar een ouden 1G) Tenhaeff, Oorkondenschat, blz. 19. 17Nomina Geographica Neerlandica IX (Leiden, 1934). blz. 7. 1S) Volgens een schriftelijke mededeeling aan schrijver dezes. 19) Marken in Gelderland ('s-Gravenhage, 1925), blz. 162163. 20) Zie S. Fockema Artdreae, Uit de Ovebbetuwe (Bijdragen en mededeelingen „Gelre" XXXIX, Arnhem, 1936. blz. 24 e.v.). 21Dr. S. Fockema Andreae had de vriendelijkheid, ons inzage te verleenen van een kaart, waarop hij de buursdhapsgrenzen overnam, zooals deze door hem werden aangetroffen op een kaart, berustende in het archief van den dorpspolder Eist. 22) Rijksarchief in Gelderland, archief Arnhemsche Tiendcommissie, dossier 86. 23) T.a.p. 24Zie hieronder blz. 25) W. A. Beelaerts van Blokland, Stichtsche, Gaasbeeksche en Overijsselsche Iee- nen, gelegen in Gelderland (Arnhem, 1907), blz. 3 5. 20) De opgave der tienden, waarover de pastorie van Eist beschikte, bij A. J. Mans, De reformatie der geestelijke en kerkelijke goederen in Gelderland, in het bijzonder in het kwartier van Nijmegen. Diss. Utrecht ('s-Gravenhage, 1939), blz. 165, noot 2, ver meldt wel de Meerhemsche (Mermsche) tiend. 27) J. M. F. Birnbaum, Die rechtliche Natur der Zehnten aus den Grundeigentums- verhaltnissen des römischen und frankischen Reichs historisch entwickelt (Bonn, 1831 blz. 189; vgl. U. Stutz, Gratian und die Eigenkirchen (Zeitschrift der Savigny- Stiftung für Rechtsgeschichte Kan. Abt. I, Weimar, 1911. blz. 24) en de verdere litera tuur bij Schroder— Von Künssberg, Lehrbuch der deutschen Rechtsgeschichte (Berlin- Leipzig, 19327), blz. 568, noot 8. 28Rijksarchief in Gelderland, verpondingscohier Eist 1649, f. 1. 28Zie Nomina Geogr. Neerl. III (Leiden, 1893), blz. 324; vgl. A. Bach, Die Sied- lungsnamen des Taunusgebietes in ihrer Bedeutung für die Besiedlungsgeschichte (Bonn, 1927), blz. 43. 30) Zie Jaarboek „Die Haghe' 1942 (s-Gravenhage, 1942), blz. 177 178. 31) S. Muller Fz., Catalogus van het archief van het kapittel van St. Pieter ('s-Gra venhage, 1886), no. 675; W. C. Schuylenburg en G. C. Joosting, Catalogussen van de bij het stadsarchief bewaarde archieven II (Utrecht, 1917), no. 2260. 32Zie het in noot 22 vermelde dossier. 33) J. Hagen, Römerstrassen der Rheinprovinz (Bonn, 19322), blz. XXIX.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1945 | | pagina 22