206
middeleeuwen is wel heel dicht. Aan vermeerdering der stoutmoedige
veronderstellingen is geen behoefte, wèl, misschien, aan werkhypo
thesen, maar dan duidelijk als zoodanig kenbaar gemaakt.
2. De praktische metrologie: die, welke ieder archivaris als het
zoo te pas komt uitoefent (zonder dat te beseffen, gelijk Molière's
Bourgeois Gentilhomme proza sprak). Hiervoor dient deze hoofdregel:
de vraag, welke maat in eenig geval gebruikt is, kan voor beant
woording slechts vatbaar zijn, indien het geval naar soort (object),
plaats en tijd der meting bepaald is.
We eindigen. Ons laatste voorbeeld toonde, behalve het gevaar
van oncritische aanwending van oude maateenheden buiten het ge
bied harer gelding, nog iets anders; namelijk het gevaar van afdwaling
bij de behandeling van metrologische onderwerpen, van te worden
medegesleept door de aantrekkelijkheid der stof. Laat de metrologie
voor den historicus en den archivist hulpwetenschap blijven. Maar
Iaat ze dan ook erkend worden als wetenschap, met de intrinsieke
en honorifieke gevolgen daaraan verbonden!
S. FOCKEMA ANDREAE.
207
De Registratuur der gemeente Rotterdam.
Sinds 1 Januari 1942 is de gemeente Rotterdam toegetreden tot
het Registratuurbureau der Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten,
Hoewel de tijd van ervaring in de practische toepassing van het re
gistratuurstelsel der Vereeniging nog niet groot is, kan ik wel
zeggen, dat de uitvoering van het stelsel, wat betreft de practische
aansluiting aan de specifieke Rotterdamsche secretarie organisatie
voldoet.
De practische uitvoering van het stelsel is wel zeer afhankelijk
van de secretarie-organisatie, vooral, wanneer deze secretarie-orga
nisatie gebaseerd is op streng doorgevoerde decentralisatie van de
secretarie afdeelingen.
De decentralisatie van de secretarie-afdeelingen te Rotterdam
werd tot nu toe niet overkoepeldnoch door een of andere adminis
tratieve afdeeling, noch door een centraal archief beheer.
Iedere afdeeling werkt geheel zelfstandig en vanwege deze de
partementale indeeling der secretarie, werkten ook de afdeelingen
tot nu toe, wat de archiefverzorging betreft, geheel los van elkaar
en men kon zonder bezwaar de ordening van de afdeelingsarchieven
naar persoonlijk inzicht samenstellen en wijzigen. Het gevolg hiervan
is geweest, dat men zooveel archieven verkregen heeft als er af
deelingen zijn en dat men niet kan spreken van één archief der
secretarie. Niet één sleutel geeft toegang tot het archief der ge
meente-secretarie, maar zoovele sleutels als er afdeelingsarchieven
zijn.
Daar het archief van de gemeente-secretarie één organisch ge
heel vormt, is dus een afdeelingsgewijze ordening in principe onjuist.
Maar ook houdt men dan te weinig rekening met de wisseling der
dingen. Een eigen afdeeling mag een ongestoord en ongewijzigd
bestaan behouden tot in lengte van dagen, maar dit zal niet voor
alle afdeelingen het geval kunnen zijn. Het geheel of gedeeltelijk
samenbrengen van afdeelingen zal in de toekomst een oorzaak worden
voor onvindbaarheid der stukken. Wie zal om slechts een voorbeeld
te noemen, over een tiental jaren bij raadpleging van het archief
nog weten, dat de zaken der Volkshuisvesting tot b.v. 1920 door een
afdeeling „Openbare Werken" werden behandeld; van 1920 tot 1935
door een afdeeling „Volkshuisvesting" en daarna door weer een
andere afdeeling?
Om de noodige eenheid te verkrijgen en het contact tusschen
de verschillende afdeelingen te bevorderen, zal het i.v. met een
goede archiefordening noodzakelijk zijn, in ieder geval de verzorging
In een geding rees de vraag naar de -waarde van een „kinnetje" boter, een vaste
rente, nog genoten door het Mepschengasthuis te Groningen. Onderzoek voerde tot
de departementale publicatie van 20 April 1807, waarbij, laa.'stelijk vóór de invoering
van het metrieke stelsel, de grootte der botervaten bepaald is. Naar wij meenen, heeft
de rechter dienovereenkomstig uitspraak gedaan. De vraag in den vorm, zooals ze
ons eerst gedaan werd: „hoe groot is een kinnetje boter? was onoplosbaar: geredu
ceerd tot haar waren vorm: „welke was de metrieke waarde van een kinnetje boter
bij de invoering van het metrieke stelsel in de stad Groningen? leidde ze tot een
volkomen afdoend antwoord.
Jhr. Dr. E. O. M. van Nispen tot Sevenaer hecht in zijn Uit de Bouw
geschiedenis der St. Servaaskerk te Maastricht (diss. Utrecht 1933, blzn. XIVXVIII,
2527, 5968, 76) waarde aan een wisseling van maten (pied St. Lambert, pied
St. Hubert, pied Notre Dame) ter ontrafeling van de bouwgeschiedenis. Maar de
lengtemaat der O.L. Vrouwekerk was óf de „mensura pannonum", óf de „virga de
qua mensuratur terra", dus el of landmaat, géén bouwmaat (G. W. A. Panhuysen,
Studiën over Maastricht in de dertiende eeuw (diss. Groningen 1933), bl. 140141
en Plaat III). Hoe gebrekkig overigens de overlevering van den standaard in den
vloer der O.L. Vrouwekerk was, kan men nazien bij v. Swinden, Verhandeling enz.,
deel I. bl. 68. Van de beide Luiksche maten geldt de St. Lambertsvoet als land
maat, de St. Hubertsvoet als bouwmaat. Volgens Guilhiermoz (Bibl. de 1 éc. des
Chartes 1913 p. 284, note) zou de St. Hubert de ware zijn en de St. Lambert een
verbastering: in Namen heette de (Luiksche) St. Hubertsvoet Pied St. Lambert. Den
St. Hubertsvoet brengt G. in verband met den Romeinschen voet van 18 duim (ruim
294 mm), die volgens getuigenis van Hyginus te Tongeren (bij de Tungri) in ge
bruik zou zijn geweest.