192 invloed gelden; en niet minder het traditioneele karakter van het middeleeuwsche en latere bedrijfs- en beroepsleven. De kennis der maten, ook, en juist, in hare bijzonderheden en afwijkingen, behoorde tot de geheimen van het vak; te sterker werd zij gehandhaafd en voortgekweekt. Naast de hoofdlijnen van ongebroken overlevering staan nu tal- looze afwijkingen. Onbewuste en bewuste; onopzettelijke en opzet telijke. Historische critiek leert den weg daarin. Afwijkingen te goeder en te kwader trouw; zooals steeds moet ook hier de goede trouw verondersteld en de kwade trouw bewezen worden. Het onderkennen der afwijkingen van de hoofdtypen, in haar oorsprong en ontwikkeling, is een der voornaamste opgaven van de historische metro/ogie. Dat de denk- en spreekmanieren onzer voorvaderen van de onze afweken, weten we. Bijzonder sterk komt dit verschijnsel voor het bewustzijn bij de bestudeering der metrologie.. De oude wijze van voorstelling en uitdrukking is concreet en beeldend, uiterst reëel. Men schuwt abstracte voorstellingen, vermijdt breuken en groote getallen. Om abstracties te vermijden ontleent men uitdrukkingen aan andere metrologische gebieden; en een gevarieerde schaal van velerlei kleine en groote eenheden moest het gebruik van breuken en van groote getallen overbodig maken. 193 Men kan in ons land de metrologische geschiedenis gevoeglijk aanvangen met Karei den Grooten, die een drastische maat- en muntunificatie in zijn rijk heeft willen invoeren en daarin gedeeltelijk is geslaagd. Men kan hierop Schmoller t.a.p. en andere algemeene werken nalezen; vooral de numismaten hebben zich hierin niet onbe tuigd gelaten. Of de hervorming nimmer ten volle is doorgevoerd, dan wel het succes slechts kortstondig geweest is reeds kort hierna heerschte weer een groote verscheidenheid (H. Pirenne. Hist, de l'Europe des invasions au XVIe siècle, 1937. p, 146) en was het gedaan met de Rijks-bemoeiïngen (Fr. Steinbach u. E. Becker. Geschichtl. Grundl. der kommunalen Selbstverwaltung in Deutschland, Bonn 1932, S. 67). Er zijn aanwijzingen, volgens welke men in de Rijnlandsche land maat een overblijfsel van het Karolingische stelsel mag zien: een overblijfsel, als bij toeval bewaard gebleven in dezen uithoek van Kareis rijk gelijk in enkele andere uithoeken, de Fransche Comté met name. We behandelden deze aanwijzingen in onze studies over de Rijnlandsche maat. In het algemeen evenwel vormen de vroege middel eeuwen voor de metrologie een duister tijdperk duisternis, waarop een klassiek archaeoloog als Flinders Petrie (in de Encycl. Brit., loc. cit.) meewarig neerziet. Als in latere eeuwen het licht over de metrologische verhoudin gen ook van ons land opgaat, zijn er eenige algemeene verschijnselen, die nog op een vroegeren algemeenen samenhang en oorsprong schijnen te wijzen, maar die, onzes wetens, nog niet naar behooren zijn verklaard of onderzocht. We vermelden ze dan ook slechts voor memorie. Een voorüeeld van een der (betrekkelijk zeldzame) frauduleuze abnormaliteiten levert het Groninger landschap Oldambt, alwaar men tweeërlei landmaat kende: het „koopdeimpt" voor de normale transacties, en het „schatdeimpt", veel grooter, voor de belastingsaanslagen. Zeker wel een in de middeleeuwen uitgedacht middel om de inners van algemeene omslagen over stad en lande voor het lapje te houden. E. M. Meyers, Vergelijkingen met breuken in Middeleeuwsche rechtsteksten (Meded. Kon. Akad. v. Wetensch., Afd. Letterk., deel 66 serie B no. 6, A'dam 1928), bi. 16: „De mensch in vroeger eeuwen rekende gelijk het kind thans nog rekent, d.w.z. niet met abstracte grootheden, maar slechts met concrete eenheden. Voor hem waren dientengevolge alle vermenigvuldigingen optellingen deelingen aftrekkingen en breu ken ranggetallen van in groepen gerangschikte concrete eenheden". Voorbeelden van de overdrachtelijke aanwending van metrologische termen zijn er vele te geven. B.v.: het „spint waardeels" voor 1/i2 of Vig waardeel, het geheel dan als een „mudde" gedacht. Evenzoo een „voet waardeels" (als onderdeel van de roede: hier in Drenthe 1/i4), en een „stuiver waardeels", o.i. 1/20. Vgl. I. H. Gosses. de Organisatie van Bestuur en Rechtspraak in de Landschap Drente, Groningen 1941), bl. 91, 105. (Gosses was een der zeer weinige historici, die kijk toonen te bezitten op metrologische bijzonderheden.) Voor de edele metalen leeft nog altijd voort het gebruik, het gehalte fijn goud uit te drukken in karaten (1 karaat V24 deel): het karaat is van huis uit echter een gewichtje, gebruikt voor edelsteenen. Op gelijke wijze werd het zilvergehalte uitgedrukt in penningen. Een duidelijk geval van bewuste ontleening is o.i.' het Friesche landmatenstelsel, waarin het geheele middeleeuwsche muntstelsel (pondstelsel) is overgenomen: 1 vierkante roede is een penning, de kleinste eenheid; 12 penningen een eins (unica, schelling); 20 einsen een pond(emaat), 240 vierk. roeden. Aldus voor het eerst, zeer nadrukkelijk, in een akte van 1313 (Berkel- bach v. d. Sprenkel, Regesten Oork. Utr. 13011340, no. 263; O. Postma, Virga en Pes in de registers der kloosters te Fulda en te Werden, De Vrije Fries XXVII, bl. 270 noot: de virgae en pedes blijken gevallen van hetzelfde verschijnsel te zijn!). De gevarieerde schalen van kleine en groote eenheden kan ieder lezer uit de handboekjes aflezen; zoowel uit Staring als uit jongere, waar deze handelen over gebieden die het metrieke stelsel nog niet hebben aangenomen. Herinneren we hier slechts aan de zuivere getal-eenheden, die deels nog in gebruik zijn: een tal, een gros e.d.; een schock (60-tal), een stige (20-tal). „Negen stige" (180) is een spreek woordelijk groot getal: zie Carl Woebcken, Die Entstehung des Dollart (Aurich 1928) S. 22. 51. Een graanschepel heeft, nauwkeurig of nagenoeg, 1 kub. voet inhoud in het Amsterdamsche stelsel; maar ook in het Rijnlandsch-Stichtsche stelsel. 1 kub. voet water weegt 1000 ons: in het Engelsche stelsel, maar ook, nagenoeg, in Holland. Beide toevallig? De verhouding 12:11, tusschen den Rijnlandsch-Stichtschen-Gelderschen voet en den Amsterdamschen voet zoo duidelijk, is ook terug te vinden bij: den Groninger

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1943 | | pagina 11