190
Behooren de bovengenoemde tabelwerkjes, voorzoover ze op
directe waarnemingen teruggaan, al meer tot de bronnen dan tot de
litteratuur, de niet-literarische bronnen verdienen niet minder de aan
dacht. Het zijn: de oude standaards, en bepaalde, goed overgeleverde,
objecten, waarvan oude metingen bekend zijn.
191
Opgaven door (D. van Schreven) in: Verschillende statistieke en andere opgaven
nopens de provincie Overijssel, 1844, achter: Jaarboekje voor de provincie Overijssel
voor 1844, Zwolle z. j., bl. (42) vlg. J. W. C. van Campen, Overijsselsche maten
en gewichten ten tijde van de invoering van het metrieke stelsel, in Verslagen en
Mededeelingen der Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis
XLV1I (1930) bl. 276285. (Bewerkt naar de gegevens van Ter Pelkwijk, waaruit
deze zijn Handleiding heeft samengesteld).
DRENTHE. Tegenwoordige Staat van Drenthe I (1792), bl. 113116.
FRIESLAND. F. W. Westink en G. Folkertsma, Handboekje bij het gebruik
der Vriesche maten en gewigten, overgebragt in nieuwe Nederlandsche maten en ge-
wigten. Leeuwarden 1820. J. R. van Beek. Oude Friesche maten en het toezicht
daarop; De Vrije Fries XXX (1930), bl. 98106.
GRONINGEN. Die Grootheyt der maten van grasen, jucken, deymaten, voer-
lingensoo als dieselve in de respective plaetsen van de Provincie van Stadt Gro
ningen ende Ommelanden van oldes her geibruyckelijck zijn geweest. 3e druk Gron.
1660; 4e druk Gron. 1678; 5e druk Gron. 1697, in de uitgave der Generale Ordonnantie
van dat jaar. G. Kuyper, Tafels ter herleiding van de oude landmaten, welke in
de provincie Groningen en in een gedeelte van Vriesland en Drenthe in gebruik zijn,
tot de Nederlandsche landmaat. Groningen 1823. (Het exemplaar hiervan op het Rijks
archief te Groningen is bijgewerkt door den archivaris H. O. Feith sr.) Tegenover
deze gegevens hebben de hierna te noemen recente publicaties geen zelfstandige waarde:
Mevr. M. HartgerinkKoomans, Verscheidenheid van oude landmaten in de pro
vincie Groningen, Gron. Volksalmanak 1936 bl. 167; en J. Kooper, het Waterstaats
verleden van de provincie Groningen (Groningen 1939) bijlage F, bldzn. 184187.
ALGEMBENE OPMERKING. De genoemde bijzondere werkjes stemmen hierin
overeen, dat hunne schrijvers doorgaans hunne redenen van wetenschap opgeven. Hoe
noodig dit is, zal hij, die eigen onderzoek op dit terrein gaat verrichten, welhaast
gewaar worden. Maar daarom is het nog niet praktisch, de onbewezen opgaven
geheel te verachten ook als eerste hulpmiddelen. In ettelijke gevallen kan men zich
behelpen met het „modernste" handboekje, dat van W. C. H. Staring, De Binnen- en
Buitenlandsche Maten, Gewichten en Munten4e druk, door R. W. van Wieringen,
Schoonhoven z. j., (1902). Of ook met de gegevens, die jaarlijks terugkeeren in Starings
Landbouw-Almanak, in de provinciale almanakken van Noord-Brabant, Zuid-Holland
en Friesland of in dergelijke periodieken. Anderzijds is er ook acht op te geven,
dat zelfs de best bewerkte provinciale herleidings- en tabelwerkjes slechts de normale
gevallen bevatten, niet de bijna overal voorkomende uitzonderingen. Van deze uitzon
deringen één voorbeeld. Men leest steeds, dat op het eiland Zuid-Beveland de Bloische
landmaat in gebruik was. Een contemporaine notitie in een derden druk van De
Kanter's tabelwerkje (in de Prov. Bibl. van Zeeland) leert evenwel, dat in Katten-
dijke en Wilhelminapolder Rijnlandsche maat gold; in Borselen, Bath, Nieuwdorp,
's-Heerenhoek, Rilland en Maire, Westkerke en Sabbinge c.s., Olsende- en Molen
polder onder Yerseke en de Kraayertpolders de Schouwsche maat, en slechts in de
niet genoemde dorpen en polders de Bloische. Dit is een afwijking naar de plaats:
soortgelijke treft men aan ten aanzien van den tijd of van bijzondere soorten der
gemeten objecten.
De standaards zijn in vrij grooten getale nog aanwezig. Van de door ons bestu
deerde Rijnlandsche maat was de standaard aan den gevel van het Leidsche Stadhuis
(vóór den brand van 12 Febr. 1929) te vinden; latere standaards, door Snellius en
later door Lulofs gebruikt, in het Natuurhistorisch Museum te Leiden. Van den
Groninger voet bevatte het oude stadsboek den legger (niet echter het aan ons over
geleverde exemplaar!), terwijl ook de slaper van het Groninger graanschepel tot de
vijftiende eeuw teruggaat. Oude ellematen en „dormanten" van muntgewicht zijn in
ettelijke plaatselijke musea aan te treffen. Van Swinden, in zijn aangehaalde Verhan
deling van volmaakte maaten en gewigten, hangt een somber tafereel op van de ge
brekkigheid der maatstandaards van zijn tijd (hetgeen hem een argument te meer was
voor het bepleiten van de „natuurlijke eenheden"); maar dit neemt niet weg, dat elk
metrologisch detailonderzoek van de oudst bekende standaards moet uitgaan.
Oude gemeten objecten zijn er vele; en hier vooral is de archivaris in gunstige
conditie. Bij onze studie over de Rijnlandsche maat kwam ons te stade een meting van
den Hoogen Rijndijk tusschen Leiden en Zwammerdam, uit het jaar 1330. De metingen
van den polder Mastenbroek, van het jaar 1364 af (cf. Dumbar, Tegenw. Staat van
Overijssel IV, bl. 164166), geven een argument voor de continuïteit van de in Over
ijssel gebruikelijke landmaat. Men denke ook aan oude gouden of zilveren voorwerpen
of torenklokken, waarvan het gewicht uit de documenten van den aankoop of uit
oude inventarissen bekend is.
Men zou verwachten, dat de oude wetten een gewichtige me-
trologische bron zouden vormen. Dit is echter niet het geval. In de
eerste plaats blijkt een groot deel van het maatgebruik zich aan den
invloed der wetgevers onttrokken te hebben: maar vooral, er blijkt
hier een groot verschil tusschen wet en werkelijkheid. Verscheidene
energieke uitingen van overheidszijde blijken door de praktijk met
schouderophalen te zijn beantwoord. Men komt er zelfs toe zich af
te vragen, of het den ouden wetgevers in deze en dergelijke gevallen
wel ernst was.
Hiermede willen we niet zeggen, dat een vèrzameling van de hierin toepasselijke
wetsvoorschriften geen nuttig werk zou zijn. Ook hieraan ontbreekt het; in welke mate
merkt slechts hij, die tracht het materiaal te overzien.
Komt men op de toepassing van de uit bronnen en litteratuur
geputte gegevens, dan is een eerste vraag die naar de betrouwbaar
heid der overlevering. In welke mate bestaat deze en hoe kan men
haar onderkennen?
Een rationalistisch schrijver als Van Swinden oordeelt zeer on
gunstig over de continuïteit in de oude maatstelsels. De onvoldoend
verzorgde standaards en de alom te constateeren afwijkingen gaven
hem een beeld van niet dan willekeur en verwarring. Echter, op enkele
plaatsen moest ook hij een goede overlevering vaststellen (vooral bij
de gewichten); en gezette detailstudie bevestigt dien indruk. Bepaald
treffend is het, hoe soms verschijnselen uit de vroege middeleeuwen,
zoo niet van nóg langer geleden, in de metrologie hebben voort
bestaan. De heiligheid der maten, in vele oude rechtsbronnen be
lichaamd (cf. M. Noordewier Nederduitsche Regtsoudheden), deed haar