168
1878) is afgesloten, al is de reden daarvan gemakkelijk te bevroeden.
De aanverwante geslachten zijn overigens zoo geplaatst, dat
uitgegaan wordt van de persoon, die rechtstreeks met een Rechteren
verwant is, en dat daarna geplaatst worden de in hun families weder
ingetrouwde of daarmede aanverwante geslachten. Het geven van
overzichttafels van deze vaak ingewikkelde familierelaties zou nuttig,
doch zal waarschijnlijk wel te kostbaar geweest zijn.
Omtrent onze bezwaren tegen de rubriek „andere geslachten"
spraken wij hierboven reeds, en wij mogen er nog aan toevoegen,
dat wellicht voor enkele stukken, die een gemengd persoonlijk en
zakelijk karakter dragen (zooals huwelijksvoorwaarden en testamenten)
beter een plaats in het zakelijke dan in het persoonlijke gedeelte
gevonden had kunnen worden.
Vooral is van belang het gedeelte van het archief afkomstig
van het geslacht Van Raesfelt, bezitters van den Schuylenburg en de
Eeze, met de daaraan verwante familie Van Eyll, dat niet minder
dan 165 nummers beslaat en zeer gewichtige gegevens bevat. Vooral
het archief van de oude familie Van Eyll, uit het Overkwartier
afkomstig, dat reeds in 1436 begint, is zeer interessant. Dat wij bij
het doorbladeren dezer bladzijden, aan de aanverwante geslachten
gewijd, in een zeer internationaal en hooggeplaatst gezelschap be
landen, is, gezien de hooge positie en de vele buitenlandsche relaties
der Rechterens, niet te verwonderen.
De tweede hoofdafdeeling is gesplitst in: Stukken betreffende
het beheer, stukken betreffende de uitoefening van Overheidsgezag,
en die betreffende kerkelijke eigendommen, afkomstig van of uitge
oefend door leden van de in de eerste hoofdafdeeling vermelde
geslachten. Hierboven maakten wij reeds onze bezwaren bekend
tegen de samenvoeging van alle zakelijke stukken, van wien ook
afkomstig, in één afdeeling, zonder er rekening mede te houden,
uit welk archief de stukken oorspronkelijk afkomstig zijn, en wij zullen
er dus hier niet op terugkomen.
De eerste afdeeling geeft vooreerst de bezittingen in Overijsel,
dan die in Gelderland, daarna die elders in Nederland en ten slotte
die buiten Nederland (Duitschland en België). Dat in de Overijselsche
en Geldersche afdeelingen een afzonderlijke plaats aan de havezathen
resp. adellijke huizen en heerlijkheden is ingeruimd, is, gezien hun
belangrijkheid in deze gewesten, zeer wel aanvaardbaar. Het
gewichtigst zijn natuurlijk de grooteOverijselsche bezittingen: Rechteren,
Schuylenburg (alias Ter Molen) en de Eeze. De administratieve stukken
gaan in een afzonderlijke afdeeling vooraf aan de stukken betreffende
het overige beheer dezer goederen; o. i. zou een plaatsing, voor-
169
zoover de stukken op de goederen afzonderlijk betrekking hebben,
bij het goed zelf de voorkeur verdiend hebben. Dat de leenkamers
van Rechteren en van den Schuylenburg (andere waren er niet) onder
de beheersstukken geplaatst zijn, voldoet ons geenszins. Het leen
heerschap droeg een meer publiekrechtelijk karakter dan de eigendom
en behoort niet daarmede op één lijn gesteld te worden. Wij prefereeren
dan ook verre de plaatsing van een leenkamerarchief als derde
afdeeling naast beheers- en bestuursarchieven.
De onderafdeeling f (blz. 125): „Stukken betreffende schuldvorde
ringen" is o. i. onjuist betiteld, daar het schulden van het Huis Rechteren
betreft, en niet inschulden, en men toch aan de afdeeling den naam
behoort te geven, dien de Rechterens of hun rentmeesters daaraan
gegeven zouden hebben: deze spraken natuurlijk van schulden, niet
van schuldvorderingen („lastige kapitalen is hier gelooven wij het
meest gebruikelijke woord in dien tijd).
In de afdeeling 3 van de Overijselsche rechten en goederen
(blz. 151 vlg.) is een onderverdeeling genomen van a. algemeen, b.
huizen en landerijen, c. visscherijen, d. tienden, e. losrenten enz., elk
opgesteld volgens een topografische indeeling. Wij hadden liever
gezien in de eerste plaats de topografische indeeling (kerspelsgewijs)
en binnen deze indeeling een differentiatie naar de onderwerpen.
Daar een oude indeeling in één dezer vormen in het archief niet
bestaan schijnt te hebben, staat het natuurlijk vrij een keuze te doen,
maar waar in de groote indeeling in afdeeling II de topografische
indeeling (Overijsel - Gelderland etc.) is gekozen, had deze ook in
de onderverdeeling moeten gebruikt worden.
In dit verband moet ook gewezen worden op een nog eerdere
verdeeling van het archief in de hoofdstukken, I, II en III, waar weder
het topografische verband niet is aangehouden. De eerste onder
verdeeling wijkt dus principieel af van de hoofdindeeling en van de
tweede onderverdeeling, hetgeen ons niet juist lijkt. Het zou de
moeite loonen, in de afdeeling II D na te gaan, hoe de bonte ver
zameling van stukken betreffende rechten en goederen buiten Neder
land in het archief Rechteren is gekomen; de daardoor wel te be
reiken reconstructie van de archieven der families Raesfelt en Eyll
etc. en van de door hen bezeten of geërfde huizen en bezittingen
zou meer bevrediging geven dan de alphabetische serie naar de
kerspelen of gerichten geordende eigendomsbewijzen etc.
Wij gaan thans over naar afdeeling II: Stukken betreffende
de uitoefening van Overheidsgezag door of namens de familie
Van Rechteren en aanverwante geslachten. De afdeeling B hiervan:
aanstelling van functionarissen, bevat tevens stukken betreffende de