160
brevier of missaal zoo ongeveer geboren zijn", waardoor het als
studieboek uitermate geschikt wordt. Uit de Inleiding van deze ge
bundelde studies weten wij, dat zij een soort wetenschappelijk testa
ment zijn. Een bominslag in de oorlogsdagen bij Kruitwagen moest
wel castastrophale gevolgen hebben. Niet alleen voor f 60.000 aan
handschriften en boeken ging verloren, maar bovendien het in 45 jaar
verzamelde materiaal, waarin juist de kracht van dezen mediaevist
schuilde, juist door die opdracht aan jongere krachten is deze bijdrage
zoo aantrekkelijk geworden. Als een geduldig leermeester, doch
zonder geschoolmeester, heeft de schrijver het devies van Böhmer
en Acouoy tot het zijne gemaakt, dat een nieuwe generatie op
wetenschappelijk gebied nog alles heeft te Ieeren. En weinigen zullen
zich op dit gebied volleerd achten. In een drietal paragrafen is aan
de hand van gelukkig gekozen voorbeelden heel het onrustig beweeg
van den Paaschdatum met zijn gevolg van 131 dagen, waardoorheen
dan nog de heiligendagen wandelen, tot een duidelijk en lezens
waardig geheel geworden. 1 behandelt „De bouw en de ont
wikkeling van den kalender". 2. „Het algemeen element in den
Heiligenkalender 3. „De algemeene en Utrechtsche geboden
feestdagen Dat de materie niet zoo eenvoudig was blijkt wel uit
het Aanhangsel, waarin de déraillementen van Mrs. Muller en Fruin
in kalenderzaken worden aangetoond, want op dit glibberige pad
struikelen er velen, zooals men kan zien in oorkondenboeken ook
van nieuweren datum en voorzoover men er zichzelf bij eenig na
rekenen al niet aan schuldig moet verklaren na het samenstellen van
inventaris of regestenlijst.
De kritiek treft vooral Muller in zijn „Bijdragen voor een Oor-
kondenboek van het Sticht Utrecht. Programma", die bij zijn poging,
een handig hulpmiddel samen te stellen voor den archivaris, wel geen
overzicht van de chronologische systemen, die elkaar in de liturgie
kruisen, beoogde, maar zich dan ook als een „onbeholpen vreem
deling in liturgicis gedroeg, al prijst Kruitwagen dan ook zijn „lang-
durigen en vermoeienden detailarbeid" bij het" samenstellen van het
Calendarium Trajectense, waarmede ook Grotefend, zij het met om
zichtigheid, zijn voordeel deed, en roemt hij zijn encyclopedische
kennis van zijn vak.
Zoo bleef Muller met eenige puzzles zitten, waarvan de oplossing
voor een specialist in liturgische rubrieken niet moeilijk valt. Op zoek
naar den datum van de Utrechtsche Buerkerc-kermis, wist hij geen
andere oplossing, dan dat deze moest liggen tusschen 8—11 Sep
tember, daar hij zoowel in 1458 als in 1457 vond aangeteekend
„Maendach nae Buerkerc-kermis". Het geval is vrij eenvoudig als
161
men bedenkt, dat de consecratie van de Buerkerk indertijd niet op een
bepaalden heiligendag had plaats gevonden, doch op den 2en Zondag
van September, waarvan de eerste Zondag naar liturgisch gebruik
werd geacht die te zijn, welke het dichtst bij den eersten datum
van die maand viel, en dus ook al in Augustus kon vallen. Buerkerk
kermis kan dus vallen van 8—14 September. Ook de geboden feest
dagen van het bisdom waren Muller een kruis.
Voor de verwondering van Muller, dat de Ordinarius van den
Dom, samengesteld volgens den heiligenkalender, het jaar begint met
1 October is de volgende oplossing gevonden. De Ordinarius is geen
liturgisch boek, doch meer een reglement voor den technischen dienst
van de liturgie. „En daar voor de kanunniken de inkomsten van hun
prebenden, die veelal uit naturaliën bestonden, grootendeels voort
sproten uit de uitoefening der liturgische diensten en die inkomsten
hoofdzakelijk binnenvloeiden na den oogsttijd en tegen dat November,
de slachtmaand aankwam, zette het jaar van den Ordinarius met
October in".
De bezwaren tegen Fruin zijn niet veelvuldig, doch gelden ook
diens tekort aan inzicht in de groote lijn van het geheel, waardoor
minder gelukkige formuleeringen ontstonden bv. inzake de Quater
temperdagen (bij Fruin op zijn Duitsch Quatember gespeld). Voor
de verdere kritiek leze men de 9 pagina s, die er in het Aanhangsel
over handelen.
Echter om de kritiek was het niet begonnen. Doel van de studie
was den weg bereiden voor een jongere kracht om een historisch-
kritische uitgave van den Utrechtschen kalender te bezorgen gebouwd
op de vele binnen- en buitenlandsche exemplaren van Utrechtsche
Evangeliaria, Missaals, Breviers, Pontificalia en Ritualia, waarvan de
uitkomsten voor de kerkelijke en ook cultureele geschiedenis van
belang zijn.
Een nadere verklaring behoeft nog de ondertitel „Heiligen-
geographie". Hiermede wordt bedoeld na te gaan, welken geogra-
phischen weg de vereering van een heilige of een bepaalde groep
van heiligen gevolgd heeft. Dit te weten kan beslissend zijn voor
het vast stellen van handelsrelaties tusschen soms zeer ver uiteen
liggende landen. Aan de hand van een verminkten kalender van het
bisdom Toulouse wordt gedemonstreerd, dat er reeds in zeer vroege
tijden een blijvende kerkelijke communicatie tusschen Toulouse en
Tours heeft bestaan, die op haar beurt weer moet gesteund hebben
op reeds aanwezige militaire en handelswegen en de daarmee samen
gaande economische en persoonlijke betrekkingen. Zonder dezen
naam te noemen, maakte in pricipe Prof. Z. W. Sneller van het begrip