155 154 vaardigd en wij er dus geen ingekomen rapporten in mogen zien, waren zij in een afdeeling handschriften beter op haar plaats ge weest. Bovendien was er dan ook eerder de aandacht op gevallen. Nu gaan zij in den 2570 nummers tellenden inventaris van het stads bestuursarchief min of meer verloren. Zoo mis ik bij de beschrijving der gildenarchieven een verwijzing naar de niet minder belangrijke stukken, beschreven onder XIV Nijver heid. Wie den inventaris niet van a tot z doorwerkt, ziet een aantal gildebrieven over het hoofd, alleen omdat zij in minuut bewaard zijn en als zoodanig niet thuis behooren in de gildenarchieven zelf. Ook een zakenklapper zou in dergelijke gevallen uitkomst geven. Weliswaar is zoo n register bij inventaris of regestenlijst tot dusver een minder gebruikelijke luxe, maar het archiefgebruik zou er door bevorderd en vergemakkelijkt worden. De werkkracht van Mej. Smelt kennende, durven wij haar in overweging te geven, aan het zeer gewenschte derde deel een regestenlijst van de brieven een uitvoerig zakenregister over de geheele uitgave toe te voegen. Dr. A. C. K. Jhr. Mr. D. P. M. Graswinckel, Het oud-archief der Gemeente Arnhem, ie 3e stuk, verschenen in het jaar MCMXXXV Deze wel zeer late bespreking van den Arnhemschen inventaris van onzen ambtgenoot Graswinckel moge aanvangen met een woord van verontschuldiging, die te eerder moet worden geboden daar ik aan deze vertraging mede schuldig ben. Want toen na de verschijning van dit werk in 1935 de toenmalige redacteur van dit blad mij vroeg, dit te willen bespreken, heb ik door een samenloop van overwegingen, die er hier verder niet toe doen, gemeend voor de uitnoodiging te moeten bedanken. De redactie van het Archievenblad liep daarop een reeks blauwtjes, en nu Lasonder's opvolger, onbekend met het bovenstaande, mij (wederom) uitnoodigde deze taak op mij te willen nemen, heb ik gemeend mij daaraan niet te mogen onttrekken. Zooals tamelijk persoonlijke redenen mij destijds hadden weerhouden dit werk te bespreken, evenzoozeer deden dezelfde overwegingen, en niet een grooter overredingskracht van den huidigen redacteur, mij thans zwichten. Want in de jaren voor dien ongeluksdag, die het eeuwen oude archief van Middelburg wegvaagde in luttel tijds, had ik Gras- winckel s inventaris bij eigen arbeid met toenemende instemming leeren kennen en waardeeren. Meer dan in andere inventarissen van stads- archieven toch vond ik hierin een wijze van werken, die mij bij de be werking van den Middelburgschen inventaris van veel profijt is geweest. In zeker opzicht is het dan ook een plicht der dankbaarheid, die mij er toe bracht mij opnieuw op de waarde van dezen inventarisatie- arbeid te bezinnen. Daarnaast een plicht der collegialiteit, die niet kan toelaten dat een zoo degelijk werkstuk van een ambtgenoot in ons vakblad niet zou zijn besproken. En ik doe dat thans met te meer genoegen, daar ik over deze materie een en ander op het hart heb en door bekende gebeurtenissen wel niet meer in de gelegenheid zal zijn, daarvan door eigen inventarisatie-arbeid rekenschap af te leggen. De arbeid van Jhr. Graswinckel, die als uitgave is verschenen van het Rijksarchief in Gelderland, dat het archief van Arnhem tot 1859 onder zijn hoede heeft genomen de verhouding wordt door den rijksarchivaris in het Voorwoord geschetst valt uiteen in drie stukken, die tezamen bijna 1000 blz. druks beslaan. Het eerste brengt den inventaris, het tweede de regestenlijst, het laatste de brievenlijst, de lijst van kaarten en teekeningen en den index. Zooals mocht wor den verwacht, voldoet deze arbeid aan hooge eischenhij brengt ten aanzien van enkele onderdeelen gezichtspunten theoretische en praktische waarop met een enkel woord de aandacht moge wor den gevestigd, doch die tevens tot algemeene beschouwingen aan leiding geven, Hoewel, evenmin als de bestuursregeling, van geen twee oude steden de archieven congruent zijn, vertoont de praktijk der inven tarisatie ten aanzien zoowel van de scheiding van oud - en nieuw - archief als van de indeeling van het eerste in perioden een diversiteit, die genoemd verschil in geaardheid ver te boven gaat, en die min of meer bevreemdt. Wat het eerste betreft zou men meenen aan de Archiefwet houvast te hebben; art. 15 geeft een scheidingsjaar (1813), zij het dan ook, dat de gemeentebesturen bevoegd zijn een latere grens aan te nemen, en daarmede een regeling. Maar de commentaar van prof. Fruin (1 p. 46) laat hiervan, terecht, weinig heel; in plaats van het jaar 1813 laatste herinnering aan de historisch gerichte archiefopvatting der vorige eeuw? prefereert hij de invoering der In dit verband moet mij de opmerking uit de pen, dat hun aantal toch maar beschamend klein is! Van de grootere of meer belangrijke steden onder beheer van een archivaris hebben alleen Utrecht, Schiedam, Dordrecht en Leiden (beiden een tors!) en laatstelijk Zutfen een moderne beschrijving van het eigenlijke stadsarchief gevon den, van de kleinere Vlaardingen. Aan den arbeid van rijksarchivarissen en/of inspectie ambtenaren danken o.a. Enkhuizen, Hoorn, Schoonhoven, Reimerswaal, Arnemuiden, Steenwijk, Harderwijk, Elburg, Kuilenburg, Zaltbommel, Arnhem en laatstelijk Hinde- loopen een modernen inventaris.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1942 | | pagina 34