150
Boekbespreking,
On ze Handleiding corrigeert zelf in een noot2) haar vergelijking
van een archief met een levend organisme: het archief heeft geleefd.
Maar al is het dan ook dood, het heeft met ieder afgestorven organisme
gemeen, dat het eens is gegroeid, dat het zich uit één cel, i. c. den
stadsbrief van 1190 (Inv. nr. 605) heeft ontwikkeld en gedeeld tot
het betrekkelijk gecompliceerde bestuursapparaat van 1816. In den
(N.N.B. W. I, 15781,
118. 132.
Winsemius, Pier. Geb. Leeuwarden 1586,
overl. aid, 1644, hoogleeraar te Fra-
neker, geschiedschrijver. (N. N. B. W.
X, 1224).
113, 130, 131.
Witt, Fred erik de. Kunst- en kaartver-
kooper te Amsterdam eind 17de eeuw.
122-123, 137.
Wyngaerde, Anthonie van den. Teeke-
naar midden 16de eeuw.
140.
Het oud-archief van de Gemeente Zutphen door W. A. Smelt.
Utrecht MCMXLI. Eerste stuk: Inleiding en inventaris. Tweede stuk:
Regesten/ijst, lijst van kaarten en teekeningen en index.
Aan de bespreking van den inventaris van het gemeente-archief
van Zutphen moge vooraf gaan een hartelijke gelukwensch aan de
bewerkster met de royale en eenig juiste opvatting, die zij van haar
taak als archivaris heeft. In een periode van wikken en wegen van
het pro en contra van uitgaven als de onderhavige toont zij zich
de vrouw van de daad. Noch angst voor kritiek bij de steeds hooger
opgevoerde archivistische eischen, noch twijfel aan het reeds veel
omstreden nut van dergelijke publicaties hebben er haar van terug
gehouden ruim het eerste kwart van haar ambtsperiode aan de inven
tarisatie en beschrijving van de haar toevertrouwde schatten te wijden
en de uitkomst van dit werk door den druk bekend te maken. Mej. Smelt
heeft terecht ingezien, dat geen archivaris een pen op het papier
mag zetten voor eenigerlei arbeid van historiografischen aard, zoolang
hij zijn medemenschen niet in een zoo volmaakt mogelijken inventaris
dezelfde gelegenheid tot vruchtbaar onderzoek heeft geboden, waarvan
hij dagelijks zelf profiteert. De uitvoerige regestenlijst, die haar vele
uren arbeids gekost moet hebben, zet de kroon op haar Geldersche
gulheid. Maar misschien heeft naast zooveel plichtsgevoel en altruisme
een gezond egoisme een woord meegesproken en de bewerkster
voorgespiegeld, dat zij zelf bij haar verdere studie der Zutphensche
geschiedenis van deze volledige inventarisatie en haar daarmede
equivalente kennis van haar archief de schoonste vruchten zal plukken.
En die heeft zij rijkelijk verdiend
Heeft Mej. Smelt door haar uitgave bewezen, dat het reeds
meermalen in onze kringen gesignaleerde défaitisme op haar geen
vat heeft, zij weet bovendien met een onverwoestbaar optimisme
tusschen de eischen van Handleiding en geschiedvorsching door te
laveeren. Zij geeft beiden het hare, grootendeels volgens gebruikelijk
recept, stoort zich minder aan botsende principes, hakt links en
rechts knoopen door, maar brengt ondertusschen een robuust stuk
151
werk tot stand, waaronder een scrupuleuzer geest zou zijn bezweken.
De weinige gedeponeerde archieven zijn afzonderlijk beschreven,
maar overigens is het geheele archief, dat loopt van 1190—1816
als één geheel behandeld. Geen enkele bestuurswijziging kwam
de bewerkster ingrijpend genoeg voor om scheidslijnen te trekken.
Archieven van afzonderlijke colleges en ambtenaren zijn niet aange
wezen; het gansche complex van deelen en stukken is voorgesteld
als het archief van „het stadsbestuur."
De absolute negatie van het dynamische element maakt de
beschrijving van een door de beroeringen der tijden niet onbewogen
gebleven stedelijke administratie tot een dood ding. De 14de en
15de eeuwsche losse stukken zijn gegroepeerd om imaginaire 14de
en 15de eeuwsche resoluties, terwijl de neerslag van de werkzaam
heden van zoo'n middeleeuwsch stadsbestuur te vinden is in de
keurboeken, waarvan het oudste te Zutphen al van 1355 dateert.
Wie zoo'n bijgewerkt keurboek vol doorhalingen en aanvullingen
vergelijkt met een vroeg resolutieboek, wordt getroffen door de
groote overeenkomst in behandelde onderwerpen en terminologie.
Naarmate de tijd voorschrijdt, loopen zij verder uiteen. Dit wijst op
een ontwikkeling in de administratie, die bij het inventariseeren steeds
verwaarloosd wordt.
Buiten twijfel is in de middeleeuwsche stadshuishouding de jaar-
lijksche rekening als b.v. de oudste Zutphensche van Gelys Yseren
1381—1382 (Inv. nr. 865) het centrale document geweest, zooals de
rekening dat eeuwen later nog is in een primitieve polderadministratie.
In geen enkelen modernen inventaris komt die centrale positie van
de middeleeuwsche rekening tot haar recht. Bovendien verminkt men
het stadsarchief min of meer door het rechterlijk archief er uit te
bannen. Een stadsbestuur zag zelf zijn verschillende functies nog
zóózeer in onderling verband, dat het b.v. niet schroomde om in
gerechtsrol en hypotheekboek memorabilia omtrent de magistraats
bestelling vast te leggen Men kan dit een slordigheid noemen
men kan er ook een laat symptoom van een oude centralisatie in zien.
M. P. VAN BUIJTENEN, Inventaris van het oud- en nieuw archief der gemeente
Hindeloopen, Dokkum 1941. Aanteekeningen bij Algemeene Zaken, blz. 23.
2) Blz. 5.