122
rede, welke op voorstel van Dr. L. Lasonder in het Archievenblad
zal worden opgenomen.
Dr. C. C. D. Ebell haalt nog eenige herinneringen op uit zijn
43-jarig lidmaatschap en spreekt de hoop uit, dat de jongeren dezelfde
liefde jegens de Vereeniging mogen hebben als hij.
Besloten wordt aan Mr. A. C. Bondam, den eenige van de oprichters
der Vereeniging, die nog in leven is, een telegram te zenden.
Na de rondvraag, waarvan door niemand gebruik wordt gemaakt,
sluit de voorzitter te 3.30 de vergadering, speciaal nog met een
woord van lof voor den heer Baart de la Faille voor zijn zorgen
voor de voortreffelijke lunch.
Toespraak van den Voorzitter.
Hoofdmoment in dit jaarlijksch overzicht is de herdenking van
het feit, dat 50 jaar geleden, op 17 Juni 1891, hier te Haarlen onze
vereeniging werd opgericht. In dien tijd werd ons ambt door zeer
vele Nederlanders nog beschouwd als een liefhebberij, geschikt om
desnoods in een nevenbetrekking of anders slechts door gefortu-
neerden te worden beoefend. Een van de eerste taken der nieuwe
Vereeniging, die voor alle archivarissen, onverschillig welk lichaam
zij dienden, open stond, is geweest, daarin verandering te brengen.
In haar trad spoedig op den voorgrond de bekende Utrechtsche
Rijks- en Gemeentearchivaris, Dr. Mr. S. Muller Fz., die, langen tijd
haar voorzitter, niet moede is geworden in zijn bekende, pakkende,
jaarlijksche overzichten van archief-gebeurtenissen voor een betere
waardeering van het werk en dus ook van het ambt van den archi
varis te strijden, daarbij met eigen voorbeeld aantoonend wat een
archivaris beteekenen kan. Hij wist zich daarbij gesteund door de
krachtige figuur, die toen aan het hoofd der afdeeling Kunsten en
Wetenschappen van het Departement van Binnenlandsche Zaken stond,
door Victor de Stuers. De Vereeniging deed meer. Zij richtte, reeds
spoedig, een tijdschrift op, „Het Nederlandsch Archievenblad", dat
thans in zijn acht en veertigsten jaargang staat. Het is gewijd aan
alles wat het archiefwezen rechtstreeks raakt, maar ook aan wat
daarmede samen hangt, aan historische hulpwetenschappen, als oor-
kondenleer, zegelkunde, chronologie e. a. Mede door gedegen boek
besprekingen heeft het zich een goeden naam verworven. Enkele
jaren geleden is de rijke inhoud van dit tijdschrift door een Index
op de jaargangen 1 —48 nog beter toegankelijk geworden. Het voor
naamste werk der Vereeniging is de bekende „Handleiding voor het
123
ordenen en beschrijven van archieven" geworden, dat drie harer
leden, S. Muller Fz., J. A. Ff.ith en R. Fruin Th. A.zn., in opdracht
van haar hebben ontworpen en in 1898 uitgegeven. Deze Handleiding
ging uit van het toen nog niet algemeen aanvaarde beginsel, dat
een archief niet is een willekeurige verzameling van historische docu
menten, maar een organisch geheel, afkomstig van eenig bestuur
of een zijner ambtenaren, voor zoover die bescheiden bestemd zijn
om onder dat bestuur of dien ambtenaar te blijven berusten. Dit
beginsel, in de practijk als „herkomst beginsel" bekend,verschafte den
juisten grondslag, waarop de ordening der archieven diende te worden
opgetrokken; het maakte tevens voor goed een einde aan het
stelsel, dat in de 19e eeuw zoo vaak was toegepast, nl. het vormen
van min of meer willekeurige historische collecties. De Handleiding
werd een boek van internationale vermaardheid; zij werd in het
Fransch, Duitsch, Engelsch en ik meen nog in andere talen vertaald,
en daarmede zegevierden ook elders de in de Handleiding neer
gelegde beginselen, De laatst verschenen vertaling zag in de Ver-
eenigde Staten van Amerika het licht, een feit van bijzondere
beteekenis, omdat Amerika, in tegenstelling met Europa, in hoof
dzaak slechts nieuwere archieven kent. Het bewijst, dat de Hand
leiding, die uitteraard in de eerste plaats voor oudere archieven
geschreven is, evengoed bij de ordening van nieuwere achieven ge
bruikt kan worden indirect bevestigt dit nog eens de juistheid van
de door haar voorgestane beginselen. Tenslotte heeft de vereeniging,
eveneens al vroeg, geijverd voor een wettelijke regeling van het
Nederl andsche archiefwezen. Terecht; daarmede zou bevestigd worden
wat door enkelen in moeizamen arbeid was opgebouwd. Ook dit
streven werd met succes bekroond. In 1918, het donkerste jaar van
den vorigen oorlog, bracht de Regeering, in samenwerking met de
Staten-Generaal, de Archiefwet tot stand. Na den oorlog kon het
in die wet neergelegde in Algemeene Maatregelen van Bestuur nader
uitgewerkt worden. Met deze wettelijke regeling van het archiefwezen
is onafscheidelijk de naam van den vorigen Algemeenen Rijksarchi
varis, Prof. mr. R. Fruin verbonden. Als vruchtbaar schrijver in het
Archievenblad en als mede-samensteller der Handleiding had Prof.
Fruin zich reeds bijzondere verdiensten jegens de Vereeniging ver
worven; zij namen nog toe, toen hij in opdracht van haar ook het
„Handboek voor Chronologie" tot stand bracht.
Heeft dus de Vereeniging in het verleden belangrijken arbeid
verricht, ook in het heden tracht zij die traditie voort te zetten. Toen
zij haar werkzaamheden begon, stonden de oudere archieven op den
voorgrond. Dit was niet anders dan natuurlijk, immers die archieven