150 Ik vraag mij dan ook af, of een gedrukte catalogus van een groote topografische verzameling reden van bestaan heeft, wanneer het aanwezige materiaal er toch maar gedeeltelijk in beschreven kan worden. Kan men niet met een kaartsysteem volstaan? In ieder geval mag een gedrukte catalogus nooit of nimmer in dien zin remmend op den groei van den atlas werken, dat men uit de verzameling alles verwijderd houdt, wat geen oorbaar catalogusnummer oplevert. De catalogus moet een hulpmiddel blijven, die zelf geen normen mag stellen. Volgens Drs. Baart de la Faille is het opnemen van reproducties in een topografischen atlas ook daarom overbodig, omdat deze zich niet tot her-reproducties zouden leenen. Dit is slechts waar, zoover het fotografisch reproduceeren betreft. Als voorbeeld voor een pen- teekening kunnen zij uitstekend dienst doen. Daarmede zijn hier meermalen verrassende resultaten bereikt. Men verzamelt trouwens geen topografische afbeeldingen uitsluitend en alleen om ze te laten reproduceeren; de documentaire beteekenis strekt zich veel verder uit. Bovendien kan men aan een reproductie, mits afgedrukt op goed papier, een langer leven toeschrijven dan aan een foto. De nood lottige vergankelijkheid van fotografisch materiaal is stellig de kwel- lendste zorg van den beheerder. Het is ontmoedigend te moeten aanzien, hoe foto s van een dertig, veertig jaar oud van jaar tot jaar verbleeken en vervagen. Het is nog pijnlijker om te overdenken, dat er over dertig of veertig jaar van alles, wat men met veel kosten en moeite bij elkaar heeft gebracht, misschien weinig bruikbaars meer over zal zijn, tenzij er bij tijds maatregelen tot vernieuwing genomen worden. Maar wanneer het voortbestaan van een foto collectie alleen verzekerd kan worden dqpr reproduceeren, b.v. om de vijftig jaar, dan zal er, afgezien van de enorme kosten, op den duur toch veel aan scherpte en detail verloren gaan. Het is de vraag, of de cliché-afdruk het dan tenslotte niet winnen zal van de foto grafische reproductie. Het is ondertusschen hoogst urgent, dat de beheerders van foto verzamelingen met elkaar in overleg treden, op welke wijze zij hun collecties tot een duurzaam bezit kunnen maken. Onmogelijk is dit stellig niet. Foto s van vijftig, zestig en zeventig jaar oud bewijzen, dat de oude procedé's beter tegen den tand des tijds bestand zijn dan de nieuwe. Platina-drukken van lang vóór 1900 zien er vaak zoo frisch uit, alsof zij gisteren waren afgeleverd. Lijkt het niet in frappanten strijd met de ontwikkeling van de techniek, dat de onder vinding met moderne foto's zoo bedroevend is? Weliswaar is dit een terrein, waarop wij de resultaten van de experimenten der chemici hebben af te wachten. Dit neemt niet weg, 151 dat onzerzijds dergelijke pogingen kunnen worden aangemoedigd en dat wij elkaar op de verkregen uitkomsten kunnen wijzen. En zeker kunnen wij elkaar dienen van raad en advies, hoe wij het leven van onze foto's het doelmatigst kunnen rekken. Het lijkt een stilzwijgende afspraak te zijn om schilderijen buiten topografische verzamelingen te sluiten. Waarom? Voelt men zich zoo gebonden door den naam „prentenatlas waarmee de collectie gewoonlijk betiteld wordt? Dan had men ook de foto moeten weren. Schilderijen laten zich wel niet in portefeuilles bergen, maar van hoe veel kaarten moet niet hetzelfde worden gezegd. Nu kan het geval zich voordoen, dat de beheerder een afbeelding buitensluit, louter en alleen omdat zij in olieverf is uitgevoerd, die hij dankbaar zou hebben opgenomen, wanneer het een aquarel ware geweest. Dat deze wijze van verzamelen onlogisch is, behoeft geen nader betoog. De documentaire beteekenis van een afbeelding hangt immers niet af van het materiaal, waarin zij is vastgelegd. Het is alleen te ver antwoorden, wanneer een andere officieele instantie, een oudheid kundig museum, zich over de schilderijen met topografische beteekenis ontfermt. In de steden, waar de archivaris met het toezicht op de oudheid kundige verzamelingen is belast, levert het beheer van de topografische collectie, die deels in het archief, deels in het museum is onderge bracht, geen moeilijkheden op. Anders wordt het, wanneer een kunst- historicus-museumdirecteur de beslissing in handen heeft bij den aan koop van schilderijen met topografische beteekenis. Wat in zijn oog een waardeloos prul is, een beleediging voor iederen goeden smaak, kan een lacune in de prentenatlas op hoogst gelukkige wijze aanvullen. Onbeholpen dilettantenwerk, dat stellig geen plaats aan een museum- wand verdient, kan licht verspreiden over de voormalige bebouwing in een weinig afgebeeld stadsdeel. Wanneer de museumleiding in een dergelijk geval niet tot koopen te bewegen is, moet de beheerder van den atlas ingrijpen en het thans verachte, maar misschien nog eens om zijn documentaire waarde geprezen schilderij een plaatsje gunnen in het archief. Het spreekt van zelf, dat de splitsing van de topografische ver zamelingen over meerdere instanties bezwaren met zich brengt, niet zoozeer wat de verdeeling over verschillende gebouwen, maar wat het meerhoofdig gezag betreft. Dikwijls wordt de grens prent-schilderij daarbij niet scherp getrokken. Ook het museum schaft zich prenten aan als expositiemateriaal, zoodat er dan twee parallel loopende, zoo al niet elkaar beconcureerende verzamelingen ontstaan, wat wetenschappelijk en economisch onverantwoord is. Het is zeer gewenscht,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1941 | | pagina 22