144
anders als bij een ander, het had iets zeer ouderwetsch. De Hullu
zou zich door deze opmerking niet gekrenkt gevoeld hebben. Hij
bekende ten volle ouderwetsch en conservatief te zijn, conservatief'
in zijn politieke opvattingen, conservatief in zijn literaire smaak, con
servatief in zijn maatschappelijke beschouwingen. Hij stond zeer critisch
tegenover nieuwe maatschappelijke opvattingen, die in zijn tijd op
kwamen en tegen grootheden, die geaccepteerd werden. In hem bleef
de Hugenooten-afstammeling en de man van het land steeds te her
kennen. Hij was orthodox-geloovig en trouw kerkganger. In Den Haag
leefde hij mede in de Waalsche gemeente, in Cadzand in de Ned.
Herv. gemeente. De geschiedenis van de kerken van zijn voorvaderen
in het Rijselsche en in Zeeuwsch-Vlaanderen interesseerde hem boven
alles, maar ook voor de kerkelijke geschiedenis in andere gewesten
en in Oost- en West-Indië had hij steeds belangstelling.
Opvallend was zijn soberheid en spaarzaamheid. Hij was hierin de
man van het land gebleven, die zich geen luxe gunde, die met de
meest ongezellige kamer genoegen kon nemen, die elke bijzondere
uitgave, ook voor boeken, onnoodig vond.
Hij bleef ongehuwd en ging met slechts enkele goede vrienden om.
Hij hield zich overal op den achtergrond, nam aan geen vereenigings-
ieven deel. Op de vergaderingen van de Vereeniging van Archivarissen,
die hij zeer zelden bijwoonde, of in de bijeenkomsten van rijksarchivarissen
zag men hem nooit het woord nemen, deels uit bescheidenheid, deels
vermoedelijk, omdat de vragen omtrent archiefbeheer en archief
wetenschap of kwesties omtrent de maatschappelijke positie van den
archivaris, die de archiefwereld vooral in de eerste 15 jaar van het
bestaan der Vereeniging zoo dikwijls hebben bezig gehouden, hem
niet interesseerden. Het was wel een zeer bijzondere aanleiding, n.l. de
bedreiging van zijn geboorteland door Belgisch annexionisme, die
hem ertoe dreef in 1919 een actueele brochure te schrijven „Zeeuwsch-
Vlaanderen, door historie en volksaard NoordNederlandsch", waarin hij
voor onze rechten op deze naar volksaard eigenaardig-Nederlandsche
streek het historisch fundament verschafte.
Hij was gewoonlijk zeer beminnelijk in den omgang, maar soms
schreef een zijner necrologen in een dagblad kon hij hoekig zijn.
Inderdaad hebben zich bezoekers wel beklaagd over de min-vriendelijke
wijze, waarop zij door hem geholpen waren. Zij hadden op eenige,
soms onnaspeurbare wijze zijn sympathie verbeurd en De Hullu kon
dan zeer stug en - uit een zekere nerveusiteit zeer kortaf zijn.
Het was uiterst moeilijk zijn sympathie terug te winnenhij bleef
onverzettelijk en zeer teruggetrokken, en vermeed koppig zooveel
mogelijk elke verdere aanraking. Andere bezoekers waren echter
145
zeer dankbaar voor de hoffelijke wijze, waarop hij hen voorlichtte.
De Hullu vond trouwens de bezoeken, vooral van Engelschen en
Amerikanen, die in zijn tijd onder de vele vreemdelingen een voornemen
plaats innamen, een aangename afwisseling in zijn gewone werk en
hij gaf zich gaarne moeite om hun te gerieven. Ik herinner mij, hoe
hij kort na den wereldoorlog hiermede den dank van den toenmaligen
secretaris van de Engelsche legatie Knatchbull Hugesssen verworven
had, waardoor deze bereid was na De Hullu's tusschenkomst den be
kenden geograaf en lateren minister Paul Teleky, eveneens bezoeker
van het Algemeen Rijksarchief, een belangrijken dienst te bewijzen.
De bezuinigingsmaatregelen van 1924 dwongen De Hullu onver
wachts op nog geen 60-jarigen leeftijd zijn ambt als rijksarchivaris
neer te leggen. De maatregel was voor hem geen slag als voor zoo
vele anderen. Het leven in de groote stad, vooral na den oorlog,
werd hem te vermoeiend en het eenzame wonen op kamers te on
gezellig. Zijn hart trok steeds meer naar zijn geboortestreek. Jaarlijks
toog hij in den zomer en om Kerstmis naar zijn familie in Cadzand,
zijn studiën richtten zich bij voorkeur op deze streek. Geen werk
had in de laatste jaren zoo zijn belangstelling gehad als de uitgave
van het „Tractaet van Dijckagie" van den 16e eeuwschen Zeeuw
Andries Vierling in de serie van de Rijks Geschiedk. Publicatiën.
Het besluit naar Zeeland te verhuizen en zich daar aan de studiën
te wijden, die hem het liefst waren, stond onmiddellijk vast. Zijn
boeken werden opgeruimd, alleen de klassieken, die hij altijd aan
gehouden had hij correspondeerde zelfs met den tegenwoordigen
archivaris van Ceylon na diens verblijf in Holland in het Lati]n werd
met enkele werken uitgebreid, de aanteekeningen tot uit zijn Deventer
tijd meegenomen. Na korten tijd in Middelburg gewoond te hebben,
waar het verblijf hem teleurstelde, trok hij naar zijn geboorteplaats
Cadzand, waar hij het karaktervolle ouderlijk huis bij den ingang van
het dorp betrok. Hij heeft hier nog 15 jaar kunnen werken met den
zelfden ijver en geestelijke activiteit, die hem gedurende zijn geheele
leven gekenmerkt heeft. Hij miste soms het verkeer met menschen
van studie, vooral in de latere jaren, toen zijn gezondheid hem niet
meer toestond geregeld naar de archieven in Middelburg en Brugge
te gaan, maar hij genoot hier tegenover van het gezellige verkeer
met familieleden, die onmiddellijk naast hem woonden. In Cadzand had
hij zich weldra in verband met de restauratie van de Groote Kerk
met de geschiedenis van deze kerk bezig te houden, waardoor hij bij
de uitvoering van dit werk steeds de onontbeerlijke historische
inlichtingen zou kunnen geven. Het was een oogenblik van trots voor