132
i) die toen toch al deftige steunpilaren van de maatschappijl
Oratama s opvolger in het bestuur en als secretaris-redacteur werd
Mr. A. Telting, die echter weldra den wensch te kennen gaf om wegens
vermeerdering van werkzaamheden van het redacteurschap te worden
ontlast Als zesde bestuurslid werd nu Mr. R. Fruin, rijksarchivaris in
eeland, benoemd, die het redacteurschap overnam en van meet af
aan het tijdschrift zoowel kwantitatief als kwalitatief in de hoogte
racht. Dozy, de Leidsche archivaris, overleed nog in hetzelfde ver
een, gmgsjaar, 12 januari 1901, zoodat van nu af aan het bestuur uit
vi) Personen bestond en geruimen tijd constant bleef, met Muller als
voorzitter, Telting als secretaris, Feith als penningmeester, Fruin als
redacteur van het tijdschrift en Bondam als lid. Met dit krachtige
energieke bestuur, met Victor de Stuers als eerelid, als zoodanig be
noemd wegens z.jn verdiensten jegens het Nederlandsche archiefwezen,
met een vijftigtal gewone en een tiental correspondeerende en buiten
gewone leden kon de Vereeniging de nieuwe eeuw gerust tegemoetgaan
Van d,t tijdstip af kan ik eindelijk eerst recht beginnen met dat
gene, waarvoor Llw bestuur mij gevraagd heeft, het weergeven van
mijn persoonlijke herinneringen.
De eerste jaarvergadering, die ik meemaakte, werd gehouden te
Rotterdam op 16 juni 1900 in het nieuwe, pas geopende archiefgebouw
aan de Mathenesserlaan. Achttien leden, onder wie twee buitengewone,
teekenden de presentielijst. De voorzitter hield zijn als altijd belang
rijke openingsrede, waarin hij het merkwaardigste vermeldde wat in
het a geloopen jaar op het gebied van het archiefwezen was voor
gevallen. hen interessante discussie ontspon zich over de vraag of
de nieuw benoemde archivaris van Leeuwarden, Mej. R. Visscher zou
worden uitgenoodigd om als lid toe te treden. Het was een principe
kwestie. Volgens het reglement konden alleen wetenschappelijke
ambtenaren lid der Vereeniging worden en Mej. Visscher was aan
gesteld met de uitgedrukte bedoeling, dat men, de wetenschap op
e tweede plaats zettende, meer een persoon voor werkzaamheden
van administratieven aard wenschte. Met groote meerderheid van
stemmen, tevens als protest tegen de handelwijze van den Leeuwarder
gemeenteraad, werd besloten aan de nieuw benoemde geen uitnoodigjng
te zenden. Hoe schitterend Mej. Visscher zich in den loop der jaren
over dit besluit, dat trouwens allerminst tegen haar persoonlijk was
gericht, gewroken heeft, behoef ik niet te zeggen. Na enkele jaren
werd zij als een zeer welkom lid binnengehaald.
In dezelfde vergadering opperde Mr. P. van Meurs, die wel eens
vaker met ietwat ongewone voorstellen kwam, het denkbeeld om den
redacteur van het Tijdschrift voor zijn werk een kleine vergoeding
133
toe te kennen, dat echter vooral omdat men in principe tegen be
zoldiging van een bestuurslid was, met groote meerderheid van stemmen
verworpen werd. Het voorstel van het bestuur, om in elk geval een
zesde bestuurslid te verkiezen en het redacteurschap van het secre
tariaat te scheiden, werd echter met algemeene stemmen goedgekeurd.
Het slot van de vergadering was een rede van Mr. JooSTiNG, die
eenige mededeelingen deed over de kerkelijke rechtspraak vóór de
Hervorming in het bisdom Utrecht.
Daarna werd het nieuwe archiefgebouw bezichtigd onder leiding
van den archivaris, den heer Unger, die zich voor de totstandkoming
veel moeite had gegeven, en de dag werd besloten met een gezelligen
maaltijd op de Bult, terwijl den volgenden dag voor de schaarsche,
overgebleven leden een boottocht op de rivier werd gemaakt, om de
nieuwe havens der stad in oogenschouw te nemen.
Gij zult mij, hoop ik, dit wat te uitvoerig verslag ten goede willen
houden. Het was mijn eerste vergadering en de plaats, waar zij ge
houden werd, zou later voor mij van groote beteekenis blijken. Toen
de statige deur van het archiefgebouw achter mij gesloten werd, had
ik er geen idee van, dacht ik niet aan de mogelijkheid dat ik, eenigen
tijd later, deze zelfde deur meer dan 34 jaar lang bijna dagelijks in
en uit zou gaan. Was het niet Réné de Clercq, die waarschuwde:
„Zeg niet, daar kom of keer ik niet,
Wie kent zijn naasten weg?"
Toen Telting in 1907 overleden was, nam de redacteur Fruin zijn
plaats als secretaris in en werd ik als nieuw bestuurslid met het
redacteurschap belast.
De bestuursvergaderingen waren altijd interessant en meestal zeer
genoeglijk. De goede gewoonte om na afloop samen te gaan eten,
stevigde het vriendschapselement, dat nog sterker werd toen de centraal
wonende leden hun medebestuursleden als gasten ontvingen, hetzij
in den familiekring, hetzij noodgedwongen in een hotel-restaurant.
Waren de persoonlijke verhoudingen tusschen de bestuursleden van
intiem-vriendschappelijken aard, in zakelijk opzicht was er meermalen
wrijving. Vooral tusschen de beide groote figuren, die onze Ver
eeniging bezeten heeft ik bedoel natuurlijk Muller en Fruin was het
in dat opzicht lang niet altijd pais en vree, getuige de vele artikelen
in het Archievenblad, waarin zij meermalen op scherpen toon hun
onderling verschillend standpunt verdedigden en waarbij de redacteur
als wederzijdsch stootblok er soms leelijk tusschen kwam te zitten.
Muller, de oudere, die jarenlang het heft in handen had, was zoo
langzamerhand voor ons allen en tegenover de buitenwereld het
hoofd en de ziel van onze Vereeniging geworden. Wat hij trouwens