130 oorlogstijd, vrijwel parallel. Maar het tegenwoordige Bestuur was van meening, dat hiermee bij het halve-eeuw-jubileum niet kon worden volstaan, het wilde van een der oudste leden nog gaarne enkele persoonlijke herinneringen aan de Vereeniging hooren en het wendde zich daartoe tot mij. Na eenige bedenking heb ik ten slotte gemeend mij aan dit vereerende verzoek niet te mogen onttrekken. Het spreekt van zelf, dat ik mij in mijn herinneringen aan personen vrijwel uit sluitend zal bepalen tot hen, die van ons zijn heengegaan, daarmede echter geenszins willende zeggen, dat de oudere nog in leven zijnde leden uit mijn hart zijn weggevaagd. Het was in 1900, na mijn benoeming tot adjunct-commies bij 's Rijks archief in Zeeland, dat ik in aanraking kwam met de Vereeniging van Archivarissen in Nederland. Zij bestond toen reeds eenige jaren en over haar eersten moeilijken wordingstijd kan ik U dus niet uit eigen ervaring inlichten, maar alleen mededeelen, wat anderen daaromtrent hebben vastgelegd. Zooals U bekend is, is zij den 17den Juni 1891 te Haarlem, in de stad waar wij thans bijeen zijn gekomen, opgericht. Zij, die in dezen het initiatief namen, zoo deelde het eerste bestuur mede, mochten zich verheugen in de bijna algemeene sympathie hunner ambtgenooten. Van de 48 archiefambtenaren, die voor het lidmaatschap in aanmerking kwamen, traden 40 tot de Vereeniging toe, wel een bewijs, dat zij in een lang gevoelde behoefte voorzag en haar voortbestaan gewaarborgd kon worden geacht. Ook op dit gebied zouden vereeniging en samen werking de onmisbare voorwaarden van vooruitgang vormen. Een reglement bestaande uit 21 artikelen werd in de oprichtings vergadering vastgesteld en goegekeurd en in nu alweer grappig aandoende ouderwetsche drukletters den leden toegezonden. Het eerste artikel noemde het doel der Vereeniging namelijk de bevordering van de belangen van het Nederlansche archiefwezen, terwijl in het tweede werd aangegeven hoe zij dit doel trachtte te bereiken: door te streven naar een regeling van het archiefwezen bij de Wet, door hot houden van bijeenkomsten, door het uitgeven van gedrukte mededeelingen en door andere daartoe strekkende middelen. In het eerste nummer van het tijdschrift, dat reeds in 1892 onder den titel van „Nederlandsch Archievenblad" uitkwam, werden alle vier punten door het Bestuur toegelicht. Het belangrijke eerste punt, door Dr. Coster in zijn overzicht reeds vrij uitvoerig behandeld, voorbijgaande, zal ik over het tweede punt, het houden van bijeenkomsten, enkele woorden moeten zeggen. 131 Met die bijeenkomsten ging het in den beginne niet heelemaal naar wensch. Er kwamen te weinig leden op. Als we het aantal vergelijken met cfat van thans, lijkt het wel bijzonder poover. Op de eerste ver gadering, 9 Juli 1892 te Utrecht gehouden, waren slechts 17 leden aanwezig, toch nog ongeveer een derde gedeelte, zooals het Bestuur zich troostend opmerkte; op de tweede te Amsterdnm deden niet meer dan 14 leden van hun belangstelling blijken. En op de eerst volgende bijeenkomsten bleef dit kleine aantal nagenoeg stationnair. Ook met de eerste voorzitters was men niet gelukkig. In de oprichtingsvergadering was Mr. A. J, Enschedé, archivaris van Haarlem, tot voorzitter gekozen, die de vergadering „met beminne- lijken tact" leidde. Maar een verder presidium heeft hij niet bekleed. Reeds op de eerste jaarvergadering moest hij zich wegens ongesteld heid laten vervangen, tevens den wensch te kennen gevende niet weer voor den post van voorzitter in aanmerking te komen. Als zijn opvolger werd de archivaris van Amsterdam Mr. N. de Roever benoemd, doch deze overleed reeds in het voorjaar van 1893. Na hem kwam de man, die meer dan een kwart eeuw aan het hoofd der Vereeniging zou staan, namelijk de Utrechtsche archivaris Mr. S. Muller Fz. Zijn toespraak ter opening van de derde jaarvergadering, de magistrale rede Pro Domo, klonk als een klok door heel Neder land en wekte voor onze Vereeniging een belangstelling, zooals men nauwelijks had durven verwachten. Zijn medeleden in het bestuur waren toen Mr. Seerp Gratama, de rijksarchivaris in Drente, die als secretaris optrad, Mr. J. A. Feith, die het penningmeesterschap op zich nam, Mr. Ch. M. Dozy en Mr. A. C. Bondam als leden. Alle vier waren trouwens van de oprichting der Vereeniging af reeds lid van het bestuur geweest. Eerstgenoemde, Mr. Gratama, die bij het totstandkomen van de Vereeniging de groote stuwkracht was geweest, was bovendien meer bijzonder met de redactie van het Tijdschrift belast en heeft hieraan zijn scherpzinnigheid en zijn organisatietalent ten beste gegeven. Toen hij door zijn benoeming tot rechter bij de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam uit onzen kring trad, was dit voor onze Vereeniging een wezenlijk verlies en voor velen onzer een heel gemis, want de man, die tegenover vreemden zoo afwerend koud kon zijn, had een warm hart voor zijn vrienden, die genoten van zijn geestigheid, van zijn jovialiteit, van zijn vroolijk- heid. Ik herinner me nog steeds met genoegen het slippertje, dat wij van een archivarissenvergadering te Maastricht maakten naar de kermis te Luik. Gratama, Van Sasse van IJsselt, waarschijnlijk aan wezig als lid van den Oudheidkundigen Bond en toen, meen ik, raadsheer in Den Bosch, en mijn persoon. Wat een jongensachtige uitbundigheid

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1941 | | pagina 12