68 fichesvormdeze bestaat in beginsel alleen voor de klappers op de doopregisters (en de notarieele protocollen). Daar worden de kinderen van ieder echtpaar bijeengehouden en wel chronologisch. Echtparen, waarvan de familienaam of het patronymicum van den man meer dan eens voorkomt worden gerangschikt: a) alphabetisch-lexicographisch naar de voornamen der mannen; b) als die dezelfde zijn, op dezelfde wijze naar de voornamen vrouwen c) als ook die dezelfde zijn, chronologisch. De andere klappers op de ondertrouw-, begraaf- en grafregisters zijn of worden alle in registervorm vervaardigd, evenals die op de „doodenboeken" der Weeskamer. Belangstellende ambtgenooten of anderen, die zich van de ge volgde werkwijze, ook ten aanzien van de vervaardiging der in re gistervorm aangelegde klappers door de te mijnen bureele werkzaam gestelden persoonlijk nader op de hoogte zouden willen komen stellen, zijn te allen tijde hartelijk welkom in de onder mijn beheer gestelde archiefbewaarplaats te Dordrecht (Stek 1. Tel. 4873). Mr. j. J. BEYERMAN. Noorsch Rijksarchief en Noorsch Archiefwezen. In aansluiting op een artikel van mej. Dr. Kersbergen in het Nederlandseh Archievenblad 1937—1938, naar aanleiding van een in de N. R. Ct. vermeld bericht van het Noorsche dagblad „Af- tenposten" aangaande de schenking van Noorsche archivalia door het Deensche Rijksarchief aan het Noorsche, èn een artikel in The American Archivist van Harold Larson betreffende een bezoek van den Noorschen Rijksarchivaris Asgaut Steinnes aan „the National Archives Building" te Washington, in verband met de plannen tot het bouwen van een nieuw Archiefgebouw te Oslo, een artikel, op hetwelk Dr. Lasonder ref. welwillend attent maakte wenscht hij gaarne alsnog, de aandacht te vestigen op de belangrijke studie van prof. Kom in de „avhandlinger" van de Noorsche Akademie (1927): det garnle norske Riksarkive og restane fraa det, óók in ver band met zijn periodieke aankondigingen, in dit tijdschrift, van publi caties vanwege het Skandinavische archiefwezen. Hoogstwaarschijnlijk hebben de Noorsche koningen reeds in de 12e eeuw een archief gevormd. In de geschiedenis der Noorsche koningen, die de Yslander Snorri Sturluson 1225 schreef, de zgn. Heimskringla, vinden wij in de saga van de Haraldszonen, Ingi 69 Krókrygg en Sigurdhr Munnr, in cap. 8, woord voor woord opgenomen een in 1139 door Ingi aan zijn broeder gerichten brief, dien de auteur wel aan een archiefstuk zal ontleend hebben. De, sinds 1152, afzon derlijk voor Noorwegen en zijn Atlantische bijlanden fungeerende aartsbisschoppen van Nidharóss (Throndhjem) en de talrijke in dien tijd opgerichte kloosters hebben zeker niet nagelaten ten spoedigste voor hun brieven zorg te dragen. Koning Sverrir Sigurdharson liet in 1195 opteekenen wat hij aan grond op Hjaltland en de Orkneyjar bezat; kort daarna is er sprake van een met name genoemden kanselier, een priester. De Yslander Sturla Thórdharson, die 1275 een ge schiedenis schreef van Ha'kon V Ha'konarson, heeft, zooals prof. Koht in het Noorsch Historisk Tidskrift (5e Raekke no. 6, in 1927) aantoonde, zeker archiefstukken geraadpleegd, bijv. registers van uitgegane brieven. In 1314 stelt Ha'kon VI Magnusson, de laatste koning uit het geslacht van Haraldr Ha'rfagri, dien proost der St. Mariakerk te Oslo aan tot kanselier, en hij bepaalt, dat het Rijksarchief zal gedeponeerd worden in de koningsburcht Akershus. In de 14e eeuw begint in de Noorsche geschiedenis de periode van geestelijken en stoffelijken achteruitgang, van welken de oorzaken, óók na de onderzoekingen van de Noorsche geleerden Edv. Bull, S. Hasund, O. A. |ohnsen en Schreiner, zie ook H. E. Kinck, Storhetstid (1922) en zijn novelle Mot ballade in den bundel Foraaret i Mikropolis (1926) nog onduidelijk zijn. Bovendien resideert de regeering, sinds 1388, na het uitsterven óók van de Zweedsche Folkungen, die het nationale koningshuis waren opge volgd niet meer te Oslo, maar nu, en definitief, te Kopenhagen. Een kanselier wordt niet meer benoemd, het te Akershus gede poneerde Rijksarchief geraakt in een staat van verregaande verwaar- loozing. Van den grooten rijkdom van het Rijksarchief in den tijd der zelfstandigheid is nu, zegt prof. Kom, althans van stukken uit de 12e en 13e eeuw niets meer over. Zeer zeker zijn er nog 13e eeuwsche stukken bewaardhet tractaat tusschen den Noorschen en den Franschen koning, gedateerd 22/10 1295, en enkele brieven uit het klooster Hovuddy te Oslo. Wat het eerste stuk betreft, het is onzeker, of het ooit in het Rijksarchief, waar het behoorde te be rusten, is gedeponeerd geweest. Absalon Pederss0n, slotpredikant te Bergen, vertelt in zijn werk Om Norgis Rige (1567), dat „lensherre" Erik Rosenkrantz, die in vrouwelijke lijn afstamt van Ha'kon VI Magnusson een in zijn bezit geweest zijnden brief het stuk in questie aan den Deenschen koning Christiaan III ten geschenke had gegeven; langs welken weg het tractaat eigendom der Rosenkrantz's is ge worden, waagt prof. Kom niet te beslissen. Blijkbaar vond de schenker, in dien tijd, het Deensche Rijksarchief voor een zoo belangrijk docu-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1941 | | pagina 7