108 109 Assurbanipal (circa 650 v. Chr.), omdat deze tevens een afsluiting vormt van de be schaving van Sumerië, Babylonië en Assyrië. Het is het eenige archief in het Oude Oosten, dat naast historische documenten alle takken der litteratuur in een zekere mate van volledigheid omvat. De Koninklijke Bibliotheek die Assurbanipal in zijn palei zen liet bijeenbrengen, werd in 1850 en 1853 door SlR AUSTEN H. LAYARD ontdekt op den heuvel Kuyunjik in het ruine-gebied van het oude Ninive aan den Oostelijken oever van de Tigris t.o. de moderne stad Mosul gelegen. De 25.073 tabletten en vele prisma's met uitvoerige annales vormen de Kuyunjik-collection van het Britsche Mu seum te Londen. Hun waarde is onschatbaar. Niet alleen hebben wij het geheele cul- tureele leven der Assyriërs en Babyloniërs er door leeren kennen en wel van zeer oude tijden af, maar de tabletten hebben aan de nog jonge wetenschap der Assyrio- logie ook het materiaal verschaft voor zeer nauwkeurige omcijfering van het spijker schrift. Uit de tabletten blijkt, dat de koning zelf een belangrijk aandeel aan de or ganisatie van zijn bibliotheek heeft gehad. Stelde de ontdekking van AssurbanipaTs bibliotheek, dank zij de Engelsche ar- chaeologie in de 2e helft der vorige eeuw, ons in staat de Vooraziatische geschiedenis en beschaving voor de eerste maal nauwkeurig te overzien, het weer aan den dag brengen van de archieven der Hethieten te Bogazköy door de Duitsche archaeologie en van de oude handelsstad Mari door de Fransche archaeologie, maakte het de we tenschap mogelijk een geheel nieuwe chronologie van Voor Azië te construeeren, die belangrijk lagere data te zien geeft dan 40 jaren geleden. Deze nieuwe chronologie plaatst koning Hammurabi van Babyion thans 1801—1759 (voorheen 2200 v. Chr. en nog vroeger), hetgeen tot gevolg heeft, dat de leemte in de bronnen der Vooraziati sche geschiedenis (1700—1400) nu tot 100 jaren of minder gereduceerd kan worden (1550-1450)". Varia. De Nederlandsche topografie. De heer CHR. VAN DEN BERG schrijft in de Maasbode van 7 januari 1941 o.m.: „Van overheidswege berust de zorg voor instandhouding en uitbreiding van historisch- topografische atlassen en bibliotheeken, die vaak hun oorsprong vonden in oude stads bibliotheken en verzamelingen, bij het Rijksmuseum en bij Rijks- en Gemeente-archieven. Het Rijksmuseum bezit een verzameling van waarlijk nationale beteekenis; de catalogus van de kunsthistorische bibliotheek wijdt aan de Nederlandsche topografie alleen reeds ongeveer 100 pagina's. Meer nog dan het Rijksarchief, waarvan de topo grafische collecties zich uitstrekken over een geheele provincie, kan het Gemeente archief in details treden en een goed beeld geven van de topografische geschiedenis van de streek, waarover de collectie zich uitstrekt. De plaatselijke historische-topografische atlas kan in verschillende onderwerpen worden gespecialiseerd; men kan er uitbreiding aan geven en alle mogelijke vertakkingen in het leven roepen. Het archief van 's-Graven- hage b.v. bevat een historisch-medische boekerij, een historisch-topografische prenten- verzameling en een letterkundige verzameling. Belangrijk zijn ook de verzamelingen van het archief van Rotterdam, waar den laatsten tijd veel aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van de historisch-topo grafische verzamelingen. Een staf van teekenaars werkt onder leiding van den archi varis gestadig aan uitbreiding ervan. Dit archief bevat een schat van materiaal, aan de hand waarvan Rotterdam van den oorsprong af kan worden opgebouwd. Zijn de Rotterdamsche verzamelingen uit kunstzinnig oogpunt van beteekenis, onschatbaar is de topografische waarde, die zij vertegenwoordigen. Wat men zelfs in kleine gemeenten bereiken kan op dit gebied toont het Prenten kabinet en de Boekerij van de gemeente Hillegersberg, in 1935 opgericht. Het zag er met naar uit, dat met de geringe middelen, waarover kon worden beschikt, een collectie van beteekenis zou ontstaan. Maar succes bleef niet uit. Van alle zijden werd mede werking ondervonden. Kunstenaars en particulieren schonken schilderijen en teekeningen en wat al meer voor dergelijke verzamelingen van belang is. Na een tentoonstelling in 1938 nam de uitbreiding grootere vlucht. Inmiddels was het oude raadhuis der gemeente, gebouwd in 1752, tot permanente huisvesting van de collectie bestemd. Tenslotte werd in begin van het vorige jaar de vereeniging „Oud-Hillegersberg en Rotteban" opgericht, de schakel tusschen het Prentenkabinet en particulieren, die met steun van aanzienlijke Rotterdamsche en Haagsche families thans buitengewoon vruchtbaar werk verricht- Hieruit blijkt, wat zelfs in kleinere gemeenten kan worden bereikt. Ik ben er zeker van, dat op dit gebied nog ontzaglijk veel meer kan worden gedaan, als men de handen ineen slaat en de verschillende topografische verzamelingen zich aansluiten bij een centraal lichaam, dat nauw contact houdt met particuliere verzamelaars en hen, die zich tot de historie-topografie aangetrokken gevoelen. Het aantal der plaatselijke verzamelingen is, dit moet jammer genoeg worden gezegd, zeer gering. Alleen die gemeenten, welke een eigen archivaris hebben, wijden speciale zorg aan dezen tak van geschiedenis en kunst, zoodat we gerust kunnen verklaren, dat, wat er tot nu toe bereikt is, maar zeer poovei is en dat er dagelijks in ons land veel materiaal verloren gaat bij gemis van plaatselijke zorg daarvoor. De ondervinding heeft geleerd, dat een tentoonstelling van topografische af beeldingen en literatuur, mits deskundig geordend, zeer levendige belangstelling trekt. Werk voor onze kunstenaars ligt hier voor het grijpen en wel zeer nuttig werk. De Nederlandsche topografie staat nog in haar kinderschoenen. Vrijwel elke gemeente moet haar bijdrage kunnen leveren, waarmede de Nederlandsche topografie en onze kunstenaars zijn gediend. Om daartoe te geraken is mede gewenscht de oprichting van een centraal lichaam, dat nauw contact houdt met de gemeenten en dat in over leg met deze en in samenwerking met particulieren maatregelen zal vaststellen voor de ontwikkeling van de Nederlandsche topografie, waarbij de belangen van onze kunstenaars direct zijn betrokken. Vraagt men zich dan terecht niet af, waarom de organisatie van de topografie, die ter plaatse zoo spoedig populair is, op zich laat wachten? In een zelfstandig in stituut, waarin vertegenwoordigers van Rijks- en Gemeente-archieven zitting hebben, vereenigd, zal de Nederlandsche topografie zich tot op ongekende hoogte kunnen ontwikkelen. Ik moge daarom aandringen op concentratie van historisch-topografische verzamelingen en van personen, die zich voor de topografie verdienstelijk maken.'' De A r c h i ef-s w i n g e r s. Typerend voor de goede geest welke heerst onder de werkloze hoofdarbeiders, die in het gemeente-archief (te Schiedam) te werk zijn gesteld aan het klapperen van notariële archieven en bescheiden van B. en W„ is wel, dat zij dezer dagen een dubbel-mannenkwartet hebben opgericht. Dirigent is 'de heer F. J. H. MEYERS. Men repeteert iedere Dinsdagavond ten huize van de leden. Over de naam van het ensemble heeft men nog geen definitieve beslissing ge nomen de keus gaat tussen de „archief-swingers" en de „archief-zangers". Het is de bedoeling ook klassieke werken in studie te nemen, zoodat de eerste naam niet ge heel juist zou zijn. Ter voorkoming van misverstand: de tewerkgestelden beoefenen de dubbel- mannenkwartetzang uitsluitend in hun vrije tijd! (Schiedams Volksblad, 27 Januari 1941.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1941 | | pagina 27