94 meldenswaardig zijn ook de mooie engelen-zegels van Thorn (Kz. 211, 213). Maar daarmede nemen wij dan nu ook afscheid van dit boekje, dat „ten verzoeke van verscheidene inteekenaren" in December 1938 gebundeld werd uit afl. 1 10. Mooie, practische afsluiting, waarvan de waarde nog wordt verhoogd door het toegevoegde kaartje van Benedictijner kloosters en de zorgvuldige Indices. De Cisterciënser-zegels van afl. 11 15 vragen onze aandacht. Twee dingen springen dadelijk in het oog, als men deze zegels doorloopt. Hoe zeer blijkt de abt hier bij de ,,schiere"-monniken de toonaangevende figuur. En hoe teer kan soms de vereering van Maria tot een poëtischen droom inspireeren. Over al deze zegels heerscht de geest van den H. Bernard van Clairvaux. Zijn gezag zoekt stijl volle verwerkelijking. Soms bot ook even zijn mystieke verrukking uit. De Cisterciënsers komen laat. Wanneer 1098 hun eerste klooster in Citeaux wordt gesticht, is het al Kruistocht-tijd. Zij wilden een zuivere herleving van het oude Benedictijner-ideaal, en, daar zij be grepen, dat een herleving nooit een eenvoudig „herstel" kan zijn, hebben zij getracht „fouten" te vermijden. De onderschikking onder de bisschoppelijke macht is één van die pogingen, foutenloos te leven. De jaarlijksche visitatie door het moederhuis een tweede. Gezag was in de organisatie van deze orde thuis. Sinds 1165 telt ons land Cisterciënser kloosters. Voor ons ligt de sigillographische historie van de St. Bernardus- abdij te Aduard. Haar geschiedenis beslaat de jaren 1192 tot 1580. Cultuurhistorisch is dat klooster voor de „Christelijke Renaissance" in Nederland van de grootste beteekenis. Men denke aan Wessel Gansfoort, die hier bij de beschrijving van Kz. 246 ook wordt ver meld. Het oudste conventszegel van Aduard is eerst van 1346 (Kz. 238); Maria met het Kind, dat de rechterhand naar de Moeder uitsteekt; een gothische troonbank lijst beide gestalten in. O. L. V. is gekroond. Zij draagt in haar linkerhand een bloemtak. Die tak, en dat gebaar van het Kind, zijn geheel en al Cisterciënser stijl. De abtszegels beginnen iets vroeger. Het oudste is van 1276; niets dan een stille, rechte abtsfiguur met kromstaf en boek in het spits-ovale veld (Kz. 239). Het volgende abtszegel (Kz. 241; 1371) plaatst om den abt een rijke, gothische nis met zijvleugels; aan zijn voeten, een kleine, biddende gestalte, in medaljon. Dat biddende figuurtje is een monnik. Abt en onderdaan, constateeren wij glimlachend. Dit type beheerschte alle volgende zegels, tot en met Kz. 252 (1566) toe- Iets volstrekt rechtlijnigs kenmerkt de geheele traditie van Aduard. Daar sluit echter een prior-zegeltje van 1282 (Kz. 253) de reeks af. 95 Het helpt al deze abtszegels, - en de typische contrazegels van bekleeden arm met kromstaf als gezagssymbool (Kz. 240, 1281 enz.) afsluiten met een dichterlijk Maria-zegeltje. Boven een drieledigen toog staat een balustrade; achter die balustrade Maria en het Kind; niet gekroond, menschelijk-dichtbijonder den toog knielt de prior zelf. Het is op zich zelf al een roerend zegeltje. Dan spellen wij het randschrift. Dat maakt het zegeltje haast aandoenlijkeen zingend gebed. Er staat: Virgo tui memoris Admitte vota prioris. Wij hebben aan deze reeks middeleeuwsche religiositeit ten volle beleefd. Och neen, ik leg hier niets meer in, dan er in steekt. Sla alleen maar Kz. 274 op, en geef Uw eventuëele verzet ge wonnen. De droom van „Maria im Rosengarten" is hier, in was, her leefd. Het is een klein rond zegeltje. Natuurlijk zit de „Koningin des Hemels" op een „troon". Maar deze troon staat in den buiten. Open van voren, langs trapezium-grondvlak aan de zijden gesloten; over huifd door een vijfdeeligen baldakijn, met pinakels en middenstuk. Maria is een heel simpel figuurtje, met haar Kind op den linkerarm. De kroon is sprookjesachtig-geweldig. Sprookjesachtig zijn ook de bloemtakken terzijde van O. L. V. Ik sprak zoo even van een rozen tuin. Misschien is het prunusbloesem. Misschien zijn het ook niets dan een paar speelsche lijntjes. Maar dit conventszegel van Marien- KROON, bij Heusden, 3,3 cm. in middenlijn, dat heelemaal niet bijzonder mooi is, mooi in den zin van kunstvaardig houdt onze aandacht heel lang geboeid. Ik zou er al mijn lyriek aan willen besteden, om duidelijk te maken, wat dit kleine, onaanzienlijke, maar ontroerende zegeltje mij schijnt te beteekenen. Moge deze aanduiding volstaan. Van de afgedrukte abtszegels hebben alleen die van Aduard dat karakter van abt-en-onderdaan. Op al de andere staat in zijn nis alleen de abt. Aan abtelijke wapens schijnen deze zegels niet te doen. Klaarkamp, bij Rinsumageest, heeft een conventszegel (Kz. 285, 1338) van Marienkroonsch type; maar de poëzie is zoek. Daarentegen hebben de abtszegels van Klaarkamp heel rijke architectuur aan de „nis" besteed; een bijzonder interessant type (Kz. 289, 290, 290a; helaas allen zéér geschonden) flankeert den abt met twee kleine figuurtjes, die mijn fantasie koorknaapjes doopt. Deze zegels zijn van 1388 tot 1423 te dateeren. Ruim één generatie later ontmoeten wij in Klaarkamp twee abtszegels (Kz. 293, 1468; Kz. 294, 1488), zonder koorknapen, maar met bijzonder fraaie achitectuur en groote fijnheid in de abtskoppen. De nog latere zegels blijven daar beneden.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1941 | | pagina 20