82
verworven bezitting; maar is het de bedoeling al zulke retroacta op
te nemen? Hetzelfde geldt voor nr. 1187. Nr. 859 is niet „wellicht",
maar zonder de minste twijfel een uittreksel uit nr. 860, had dus
niet afzonderlijk opgenomen mogen worden. Nr. 719 is in het geheel
geen „oorkonde", zoals de kopnoot beweert, doch een in de directe
rede gestelde passus uit een kroniek, die geen blijk geeft op een
oorkonde terug te gaan.
Maar goed, een teveel zal niet zo licht kwaad kunnen als een
tekort. De stukken verzamelen behoefde H. niet; zijn taak beperkte
zich ertoe, Brom's regesten aan te vullen met wat sindsdien bekend
werd. Weiler's oorkondenboek van Xanten is hem blijkbaar ontgaan;
anders zou hij daaruit (nr. 107) een oorkonde van bisschop Wilbrand
voor klooster Bedburg uit 1231, en twee andere (Weiler nr. 97 en 99)
van proost en kapittel van Emmerik uit 1228, die alle samenhangen
met zijn nrs. 791, 831 en 841, hebben leren kennen, benevens (Weiler
nr. 72) een getuigenverhoor van 1218 aangaande de grens tussen
de Keulse en Utrechtse diocesen, mede bezegeld door bisschop
Otto. Ook zou hij daar (nr. 101) belangrijke litteratuur betreffende
zijn nr. 791 hebben gevonden. Maar mag men veronderstellen dat
hij een zo onmisbaar werk als Knipping's Regesten der Erzbischöfe
von Köln (dl. II en III, 1901—13) niet kent? Indien wel, dan had hij
daaruit toch II nr. 1654a2) van 1204 en III nr. 148 van 1216, waarin
de bisschop resp. elect van Utrecht als borg, voorts III nr. 1054,
waarin de Utrechtse domproost als getuige voorkomt, overgenomen,
alsook de o. m. aan den Utrechtsen bisschop gerichte brief van paus
Honorius III van 1225, III nr. 485a3). H. heeft wel de lijsten van Brom
verrijkt met een groot aantal, tegen de vijftig, pauselijke brieven,
die hetzij aan den aartsbisschop van Keulen en diens suffraganen
of aan alle prelaten van de Keulse kerkprovincie, hetzij aan alle
Rijksvorsten of aan alle christenen van Duitsland gericht zijn. Het
overdrukken van al die langademige en met Utrecht geen speciaal
verband houdende stukken uit Rodenberg's uitgaaf in de Monumenta
is een overdadige luxe. Maar een mandaat van InnocentiuS IV aan
bisschop Otto van 1247 zoekt men weer vergeefs4).
Ui kundenbuch des Stiftes Xanten, bearbeitet von PETER WEILER. Erster
Band, Bonn 1935.
2) Knipping, II. Bd., 2. Halfte, Nachtrag blz. 324.
3) Aldaar blz. 326.
4) BERGER, Les régistres d' Innocent IV, I, nr. 2805; WAMPACH, Urkunden- und
Quellenbuch zur Gesch. der alt-luxemburgischen Territorien, II, 1938, nr. 503. Ook
van de kooplieden uit Utrecht, die men in 1245 te Spiers aantreft (HlLGARD, Urkunden
zur Gesch. der Stadt Speyer, nr. 70) maakt H. geen melding.
83
Wanneer ik nu nog zeg, dat het boek wemelt van drukfouten,
waarvan maar een klein deel achterin gesignaleerd staat dan ben
ik aan het eind van deze bespreking, die meer dan mij lief is op
een requisitoir is gaan lijken. De slotsom moet helaas luiden: deel II
is beneden het niet zeer hoge peil van deel 1 gebleven.
F. N1ERMEYER.
Het ergste is, dat van nr. 867 de hele datering is weggevallen; vgl. VAN DEN
BeRGH I, nr. 349 en KNIPPING III, nr. 788. Verder noteer ik: Nr. 579 percipuis lees
precipuis. Blz. 47 noot a) ponticali I. pontificali. Nr. 595 par. 4, quodminus I. quo-
minus. Nr. 606 consencientbus I. conseacienlibus. Nr. 647 liberum I. liberam. Nr. 673
vera I. cera. Nr. 687 qua I. que. Nr. 707 illitam illatam. Nr. 710, cpgave over-
levering: hetgeen staat achter (B) moet blijkbaar vervallen. Nr. 717 acquiverit 1.
acquisiverit. Nr. 757 veneratione I. vexatione, zoals het origineel en de oudere drukken
hebben. Nr, 767 domino I. domini. Nr. 784 sacerdotum sacerdotem. Nr. 797 Daven-
triensis I. Daventrienses. Nr. 800 tenendum I. tenendam. Blz. 233: noot b) is verdwaald.
Nr. 827 ad hominio I. ab. Blz. 271 de 2e helft van noot a) moet vervallen. Nr. 856
par. 3 eivium civium. Nr. 909 regest: Azezaat Avezaat. Nr. 922 villulum
villulam. Nr. 923 servanda I. servandam. Nr. 967 ipsi I. ipse. Nr. 982 noverit I,
noverint. Nr. 1013 perhocia I. perochia. Nr. 1060 saricte sancti. Nr. 1134 memoratos I.
memoratus, antedicti I. antedicto. Nr. 1140 concedandas I. concedendas. Nr. 1163 onne I.
omne. Nr. 1189 regest: December 11, lees 31. - De verandering in nr. 1138, die de
„Toevoegingen en verbeteringen" aangeven, lijkt mij geen verbetering.
|hr. Dr. W. A. Beelaerts van Blokland (f), Jhr. Mr. D. P. M
Graswinckel, Mr. Elisabeth C. M. Prins, P. Dalmatius van Heel o. f. m. -
Nederlandsche Kloosterzegels vóór 1600's-Gravenhage, Bleijenburg
nr. 7; \936-1940: Afl. 7-/5.
H. Brugmans (f), K. Heeringa, Corpus sigillorum neerlandicorum.
De Nederlandsche zegels tot 1300, afgebeeld en beschreven in opdracht
en onder toezicht van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen
te Amsterdam's-Gravenhage, M. Niihoff; 1937—1940; Afl. 1—6.
Het gaat de Nederlandsche sphragistiek in de laatste jaren
bepaald goed. Ik heb hier (Nedl.* Archievenblad, dl. 44, 1936/37,
blz. 49 e. v.) al den lof gezongen van de eerste der hierboven ver
melde uitgaven. Tegenover dit particuliere initiatief plaatste zich
nu ook Nederlands meest illustere, wetenschappelijke lichaam, de
Akademie, om met al de hulpmiddelen, waarover zij beschikt, een
heel breede uitgave van Nederlandsche zegels tot stand te brengen.
Terwijl de uitgave der kloosterzegels, in goed vertrouwen op parti
culiere belangstelling, geschiedde in het altijd toch wat armelijk-
zuinige, eigen bedrijf, vond de Akademie een van onze grootste en