124
te tlS;SHIPS'twSS Ifb"Tb'" ke' t"'VV°n Dr' S' P' ENGELBRECHT
laffaire" (De invloed van Nederland o r t 2"n besch.';1|lv'"9 van de „SMELLEKAMP
lingen der Z. A Republiek tot 18811 °n,t-tatannen ontwikkeling van de Staatsinstel-
n. Republiek tot 1881), schijnt Dr. KRÜGER evenmin bekend te zijn
125
levert tot deze geschiedenis nieuwe gegevens en bewijst eens te
meer de waarde van moderne archieven voor de historische weten-
P' jl nau^9ezette bronnenstudie, met welke bronnen Dr. Krüger
als medebewerker van de uitgave Voortrekkerargiefstukke" wel
zeer vertrouwd zal zijn, liggen aan dit werk ten grondslag. Het is
met d,e gee'gende plaats om ook maar eenigszins dieper in te
gaan op deze studie, die het streven der Trekkers beschrijft om
door te dringen naar de Oostkust ter verkrijging van een eigen
zeehaven onafhankelijk van Engelands politieken en economischen
invloed, loch mogen een paar opmerkingen hier nog volgen. Dr. Krüger
stelt met in de eerste plaats de verhouding tot Engeland in het
middelpunt van zijn studie; meer aandacht schenkt hij aan de poli
tieke en economische ontwikkeling van het binnenland en de invloed
daarvan op d,t streven naar de zee. Men moet echter eenig bezwaar
tegen de compositie van het werk hebben. De schrijver vervalt door
zijn opzet de b.nnenlandsche toestanden tegelijk met het streven
naar de zee te beschrijven nogal vaak in herhalingen, terwijl door
de fragmentsgewijze behandeling van die binnenlandsche toestanden
een met in de Zuid-Afnkaansche geschiedenis geschoolde lezer van
deze geen overzichtelijk beeld verkrijgt.
Ook moet men van meening met den schrijver verschillen in zijn
wel zeer scherpe afkeuring van de houding der Nederlandsche
regeering in e z.g. „Smellekamp affaire". Dr. Krüger heeft voor deze
zaak wel de stukken in het Foreign Office te Londen gebruikt, doch
noemt met de stukken die hierover in het Algemeen Rijksarchief
Den Haag (Archief Buitenlandsche Zaken No. 3184) berusten.2)
Niet slaafsheid aan de Bntsche regeering bepaalde de houding
der Nederlandsche regeering in 1842, toen zij den handelsagent
OMELLEKAMP desavoueerde, eerder realistisch staatsmansbeleid, dat
geen buitenlandsche avonturen waagde om eenige tegen het Britsche
gezag m opstand gekomen veeboeren, al waren zij ook van Neder-
landschen stam, te helpen. Noch cultureele, noch economische banden
bestonden tusschen Nederland en de Trekkers. Nederland, uitgeput
na den Belgischen opstand, had zijn krachten te gebruiken voor zijn
nog_resteerend koloniaal rijk en zeker niet om een ook door het
redactl, bT'de'ÏoofislTÏn'n9^ T minder nauwkeurige eind-
-oo, 8. 194 i„ het leerboek optimen ,olge«,
Nederlandsche volk onbegeerde kolonie of invloedsfeer te verwerven.
Het is Dr. Krüger's Afrikaansche standpunt, dat hem hier de histo
rische realiteit doet miskennen. Tenslotte: waarom acht Dr. Krüger
de vrees, die 1877 in Engeland voor Duitsche interventie bestond,
ongerijmd? Niet de houding van de Duitsche regeering, die van
koloniale inmenging in dien tijd nog niets weten wilde, maar wel
de pogingen van Transvaalsche zijde om dien Duitschen steun te
verkrijgen, deden het Engelsche Colonial en Foreign Office hun
kalmte verliezen. Van deze pogingen vindt men niets in Dr. Krüger's
proefschrift. Bovenstaande opmerkingen doen echter niet af aan de
waardeering voor het geheele werk, waarin Dr. Krüger een gedegen
bijdrage levert voor onze kennis van de geschiedenis der Boeren
republieken,
Een studie van kerkhistorischen aard vormt het tweede deel
van het jaarboek, Die Oeskiedenis van die Lutherse kerk aan die
Kaap door Dr. J. Hoge. Belangrijk ook omdat deze kerkelijke ge
meenschap grootendeels gevormd wordt door leden van eenzelfde
bevolkingsgroep, de Duitsche. Het is dan ook pas in de 18e eeuw,
als het aantal Duitschers aan de Kaap toeneemt, dat de Lutheranen
naar een eigen kerk streven. Hiertegenover stelt zich met taai en
onverdraagzaam verzet de gereformeerde kerk, niet om dogmatische
geschilpunten, maar om haar eigen bevoorrechte positie te behouden.
Dat de buitenlandsche afkomst van de meeste Lutheranen een zekeren
affectieven invloed op deze tegenwerking uitoefende, toont het werk
van Dr. Hoge onloochenbaar.
Dr. Hoge beschrijft aan de hand van verschillende documenten
de mislukte verzoeken der Lutheranen tot Heeren XVII gericht, die pas
in 1779 met succes bekroond werden. Door een kortere samenvatting
van die documenten zou de leesbaarheid van het werk wel gewonnen
hebben, de minder toegankelijke stukken hadden wellicht beter
als bijlagen gepubliceerd kunnen worden. Het blijkt uit de studie
van Dr. Hoge niet duidelijk of hij naast het Kaapsche archief en het
Luthersche kerkarchief te Amsterdam ook de archieven van de
V. O. C. in het Algemeen Rijksarchief te Den Haag geraadpleegd
heeft. Misschien dat over de houding van Heeren XVII bij de onder
handelingen met de Kaapsche Lutheranen, die Dr. Hoge nu niet
geheel duidelijk is, nog het een of ander in die archieven te vinden
zou zijn. Hier zijn toch bewaard de resolutien van Heeren XVII, de
verbalen der Haagsche besognes, tevens collecties, afkomstig van
verschillende bewindhebbers der Compagnie, o. a. van Samuel Rader-
P. VAN WINTER, Onder Krügers Hollanders, p. 11 e. v.