140
Hij memoreert de viering van den 60en verjaardag door den heer
Lasonder, bij welke gelegenheid de heer Hazewinkel het bestuur heeft
vertegenwoordigd.
Zelf zal hij zitting nemen in het comité, dat Mr. Bondam, den
laatst overgeblevene van de oprichters der vereeniging, op zijn
80en verjaardag zal huldigen.
Wat de Handleiding betreft, overweegt het bestuur nog, of een
herdruk of een geheel nieuwe bewerking het meest gewenscht zal zijn.
Na deze mededeelingen verleent de voorzitter het woord aan
den Algemeenen Rijksarchivaris, Mr. R. Biilsma, voor het houden van
zijn inleiding: „Onze bemoeiingen met de nieuwe archieven: ver
nietigingsadviezen".
Mr. Bijlsma, het woord nemend, wijst er op, dat de kwestie van
de nieuwe archieven eigenlijk het eerst is aangesneden door den
heer Van de Ven in zijn artikel in het Ned. Archievenblad 1934/35.
Deze bepleit een inspectie door den Rijksarchiefdienst van de nog
onder de administratie der Rijksdiensten berustende archivalia. Daarna
hebben ook andere leden in het Ned. Archievenblad hun inzichten
betreffende dit onderwerp uiteengezet.
De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen heeft
evenwel blijkens zijn antwoord op het Voorloopig verslag van de
Tweede Kamer omtrent de Staatsbegrooting 1938 een dergelijke
inspectie van de hand gewezen vanwege de kosten, welke zij mee
zou brengen.
Voor een goed begrip van de zaak grijpt Mr. Bijlsma terug naar
het artikel van Dr. Panhuvsen in het Ned. Archievenblad 1934/35.
De heer P. brengt n.l. in herinnering, dat reeds in 1912 op een
bijeenkomst van de Rijksarchivarissen door wijlen Mr. Muller een
voorstel is gedaan, dat de hoofden der departementen van algemeen
bestuur verplicht moesten worden zorg te dragen voor hun archieven,
in analogie met dergelijke voorschriften voor bestuurderen van pro
vincie, gemeente en waterschap. Zonder eenig tegenargument van
beteekenis, aldus Dr. Panhuisen, is dit voorstel evenwel verworpen.
Dit is echter niet zoo. Mr. Bondam heeft wel degelijk de aandacht
gevestigd op de z. i. practische onuitvoerbaarheid. Wie zou het
toezicht moeten houden en de naleving van het voorschrift afdwingen?
De eene minister zou tegen den ander moeten optreden en einde-
looze kwesties zouden het gevolg zijn. Een nadere regeling van de
inspectie had uit dit door Mr. Muller voorgestelde artikel, wanneer
het aangenomen was, moeten voortkomen. Dit zou niet onmogelijk
zijn geweest, maar het zou financieele bezwaren mee gebracht hebben.
In zijn inleiding over de buitenlandsche archieven is Dr. Panhuysen
141
met heelemaal volledig geweest. In de Vereenigde Staten van Amerika
heeft de archiefdienst niet de „survey" verricht, maar circa drie
duizend werkloozen deden dit. Dit zou, op ons land toegepast, tot
den dienst van Sociale Zaken behooren en het budget van O. K.
en W. niet bezwaren.
En wat Frankrijk betreft, daar was een groote verwaarloozing.
De vernietiging, welke in ons land reeds geregeld was, moest daar
nog een aanvang nemen. In ons land bestaat reeds contact tusschen
regeenngsbureaux en archiefdienst. De vraag is nu, hoe deze samen
werking productief gemaakt kan worden en hoe we op dit oogenblik
met de beschikbare middelen op den grondslag der bestaande archief-
wetgeving het meest voor de nieuwe archieven kunnen doen. Spreker
meent, dat in de gegeven omstandigheden het beste resultaat te
bereiken is door een betere uitvoering van de regeling der vernietiging
Het is Mr. Ebell geweest, die in 1912 op de bijeenkomst van
Rijksarchivarissen het vernietigingsprobleem ter sprake heeft gebracht.
Zijn voorstel gaf den stoot aan de opneming van de vernietigings-
bepaling als art. 5 in de archiefwet. De daaruit voortvloeiende alge-
meene maatregel van bestuur is vastgesteld bij K. B. van 7 October
1919. Genoemd worden dan alleen nog lijsten van V. V. V. stukken
voor provinciale-, gemeente- en waterschapsadministraties. Pas bij
de wijziging van dezen algemeenen maatregel van bestuur bij K. B.
van 14 Juni 1929 is in de nieuwe redactie ook melding gemaakt van
de administraties van het Rijk. De vaststelling dezer lijsten is evenwel
niet imperatief maar facultatief voorgeschreven.
Het belangrijkste van deze geheele regeling is wel, dat nu niet
meer de administratie op eigen gelegenheid kan gaan vernietigen;
de archiefdienst is ingeschakeld. Hoe gewichtig dit is, leert ons het
verdwijnen van talrijke bescheiden in het verleden. Maar wanneer
we aan de toekomst denken, moet op een ander, even belangrijk
beginsel worden gewezen. De onrustbarende groei der moderne
archieven maakt een systematische vernietiging noodzakelijk. Geschiedt
dit, dan komen de stukken van beteekenis beter tot hun recht en
op de archiefbewaarplaatsen kan worden bezuinigd.
Uitgaande van de gedachte, dat het raadzaam is, dat van de
zijde van den archiefdienst de vernietiging van bescheiden zonder
historische waarde zooveel mogelijk wordt bevorderd, komt Mr. Bijlsma
tot zijn eigenlijke onderwerp: vernietigingsadviezen.
De regeling der vernietiging volgens den algemeenen maatregel
van bestuur houdt ifi, dat de Rijksarchivarissen worden gehoord over
de vernietiging van bescheiden in hun provincie. Dit is een regeling
van practischen aard. Zelfs voor de stukken der centrale bestuurs-