De heer Van der Meer van Kuffeler heeft met het samenstellen
van dezen inventaris een respectabel stuk werk verricht. Niet, dat
het aantal inventarisnummers zoo buitengewoon groot is - het be
draagt 3077 - maar hij heeft een groot deel van het archief alvorens
het te kunnen beschrijven opnieuw moeten ordenen. Een omstandig
relaas van de reden waarom en de wijze waarop dit geschied is
staat in de inleiding op den inventaris. Hierin vindt men ook de
geschiedenis van de Haagsche Weeskamer en haar archief.
Dank zij de over het algemeen eenvoudige inrichting der admi
nistratie is het archief vrijwel volledig bewaard gebleven en had de
samensteller van dezen inventaris dus geen last van ontbrekende
archivalia, waarvan men kan bewijzen, dat ze bestaan hebben, maar
die niet meer aanwezig zijn. Ook een vrij zorgvuldig archiefbeheer
tijdens het bestaan der Weeskamer heeft hiertoe bijgedragen.
Merkwaardig is de mededeeling, die de heer Van der Meer van
Kuffeler op biz. XXI van inleiding doet, n.l„ dat ook na de wet van
5 Maart 1852 S. 45 het archief der Haagsche Weeskamer op het
Stadhuis is blijven berusten. Het is dus blijkbaar nooit, zooals de
andere weeskamersarchieven, door de Centrale Commissie van liqui
datie opgevraagd. Hangt dit wellicht samen met het feit, dat de zetel
dezer Commissie te 's-Gravenhage gevestigd was en het raadplegen
van het Haagsche weeskamerarchief dus ter plaatse kon geschieden
De ontwikkeling van het financieel beheer, door de weeskamer
te 's-Gravenhage gevoerd, is in hoofdzaak dezelfde als die van dat
van verscheidene andere weeskamers.
Tijdens de periode der liquidatie, d.i. na 1811 was de Wees
kamer „self-supporting d.w.z. werden de kosten bestreden uit de
„Gecombineerde Kas" van de weeskamer, ontstaan uit niet door de
rechthebbende opgeëischte kapitalen en de daarvan gekweekte rente.
Van de 3077 inventarisnummers hebben er bijna 2900 betrekking
op boedelpapieren. Zij zijn alphabetisch-lexicographisch gerangschikt
naar de namen der erflaters.
Mijn eenige bezwaar tegen dezen inventaris richt zich tegen de
wijze van rangschikking dezer namen en tegen het feit, dat al deze
namen nog eens herhaald zijn in den index op den geheelen inventaris.
Op mijn eerstgenoemde bezwaar hoop ik t. z. t. eens afzonderlijk
terug te kunnen komen, daar m. i. tegen allerlei in verschillende
archiefbewaarplaatsen vervaardigde klappers dezelfde of soortgelijke
bezwaren zijn aan te voeren. Het tweede bezwaar is er zuiver een
173
van „economischen" aard: m. i. had zuinigheidshalve volstaan kunnen
worden met een index op alleen de eerste 189 nummers van den
inventaris: de gebruiker, een door hem gezochten naam daarin niet
aantreffende, zou al gauw naar de immers reeds alphabetisch ge
rangschikte lijst van boedelpapieren grijpen.
Deze opmerkingen doen echter aan mijn eerbied voor den door
den heer Van der Meer van Kuffeler verrichten arbeid, waarvoor
vooral genealogen hem dank zullen weten, niets af en voor een woord
van dank daarvoor en van hulde voor het resultaat in druk is het
hier de aangewezen plaats.
BEYERMAN.
„Een toevallige omstandigheid", zoo schrijft Jhr. Graswingkel
in de inleiding, die hij aan den inventaris van „het Arme weeshuys
der kercken ende der stad van Breda" vooraf laat gaan „bracht
mij met het archief van deze instelling in aanraking"; den regenten
gaf zij tevens aanleiding hem te verzoeken, de ordening van dit niet
onbelangrijke archief op zich te nemen. Het is niet te veel gezegd
in dit geval van een gelukkig toeval te spreken, waar het resultaat
van zijn bemoeiingen met dit archief in den voortreffelijken inventaris
is neergelegd, die thans in druk verschenen is en welke het mij een
genoegen is aan te kondigen omdat er eigenlijk niets dan goeds van
te vertellen valt.
Voor dezen met zorg bewerkten inventaris, waaraan een vlot
geschreven inleiding vooraf gaat van de hand van den heer Gras-
winckel, en waaraan een uitvoerige regestenlijst is toegevoegd, riep
de bewerker de medewerking in van Jonkvrouwe van den Bosch,
volontaire aan het Algemeen Rijksarchief te den Haag, die de inven
tarisatie onder zijne leiding beeindigde en ook het verzorgen van
den index voor hare rekening nam.
Heb ik voor de wijze van bewerking van den inventaris slechts
lof, eenige bedenking moet ik echter tegen de spelling van een vrij
groot aantal daarin voorkomende eigennamen maken. Uit de wijze,
waarop deze weergegeven zijn, blijkt wel duidelijk, dat niet inge
wijden in de Breda'sche geslachtkunde den inventaris samengesteld
hebben. Indien de bewerkers, alvorens hun werk aan den drukpers
toe te vertrouwen, hun licht op dit gebied bij ter plaatse bekenden
hadden' opgestoken, zou het geheel zeker nog aan bruikbaarheid
172
Inventaris van het Archief van de Weeskamer van 's-Gravenhage,
1482-1852 door F. C. van der Meer van Kuffeler.
Het oud-archief van Het Arme Weeshuys der Kercken ende der
Stadt van Breda", door Jonkvrouwe A. E. R. van den Bosch en
Jhr. Mr. D. P. M. Graswinckel.