160 per gemeente slechts 0.05 bedraagt van de eindbedragen der begrooting. (Berekening -6,0qq0° (6 X 16) 0.05 X 1 °/o 0.05 °/0). Volledigheidshalve neem ik hieronder op het percentage, dat iedere gemeente van een bepaalde klasse, in de aangegeven drie provincies, in verhouding tot de eindbedragen van inkomsten en uitgaven harer begrootingen zou moeten opbrengen. NOORD-HOLLAND. DRENTHE. LIMBURG. 1. 16.- ±0.05 15.- Idem 0.14 2. 21.- 0.06 20.— als 0.09 3. 32.— 0.04 30.— ±0.055% Dren- 0.07 4. 42. 0.035% 40.— 0.035% the 0.055% 5. 53.— 0.025% 50.— 0.025% 0.055% 6. f 79.— 0.035% 75.- 0.035% 0.035% 7. 105. 0.035% 100.— 0.035% 0.065% 8. 160. 0.035% 150. 0.045% 0.065% 9. f 210. 0.065% 200.— 0.035% 0.065% 10. 265.- 0.045% 250.- 0.075% 11. 315. 0.035% 300.- 0.065% 12. 370.— 0.055% 350.- 0.055% 0.095% 13. 420.— 0.035% 400.- 0.045% 0.055% Gezien het vóórgaande wil het mij voorkomen, dat de bedragen der door mij geprojecteerde klassen toch wel in verhouding tot de eindcijfers der begrootingen wel aan den zeer lagen kant zijn en ik meen dan ook, dat bij het belang, dat de Gemeenschap heeft bij de ordening, de beschrijving en het blijvend onderhoud van haar nieuwe gemeente-archieven, dergelijke bedragen toch geen rol kunnen spelen, óók niet bij de toezichthoudende colleges, wanneer zij door drongen zijn van de waarde dier archieven. II. De heer Mommers voelt het als een bezwaar aan, dat door mij de practische uitvoerbaarheid van het plan niet bewezen wordt, door het nalaten eener bespreking van de desbetreffende bepalingen der gemeentewet. Ik kan de heer Mommers niet anders dan mijn verontschuldiging daarvoor aanbieden voor mijn nalatigheid. Als een archiefambtenaar met een negenjarige administratie- practijk een plan uitwerkt als het onderhavige, dan lijkt het hem vastgeroest als hij is in den waan dat ieder die werkzaam in dienst eener gemeente bekend is met de gemeentewet overbodig, zoo 161 niet voor de betrokken lezers zelfs kwetsend hen een procedure te beschrijven, die zij uit den treure kennen in alle mogelijke variaties uit de practijk of examenstudie. Toch heeft in deze de heer Mommers gelijk; inderdaad had bij de uitgave aan de mogelijkheid cfedacht kunnen worden, dat vak- genooten dit als een onvolledigheid zouden aanvoelen. III. De heer Mommers toont vervolgens aan de hand van twee voorbeelden aan, dat de ordening volgens hem goedkooper is geschied. Inderdaad lijkt dit oppervlakkig gezien goedkooper, doch het is vanzelfsprekend niet mijn bedoeling hier zelfs den schijn te krijgen van onaangenaam te willen zijn negen jaren administratiepractijk leerden mij, dat een geordend archief zonder blijvend toezicht en onderhoud is als een huis, dat niet bewoond na eenige jaren sporen van verval vertoont en na eenige tientallen jaren een ruine wordt. Al is een archief nog zoo juist en goed geordend en al zijn er royale sommen gelds voor deze ordening beschikbaar gesteld, zonder toezicht, vooral bij veelvuldig ondeskundig gebruikmaken van het geordende archief is dit onherroepelijk gedoemd weer uiteen te vallen tot een ordelooze massa. Nlu kan men hiertegen inbrengen, dat een eenmaal geordend en beschreven archief aan de hand van den inventaris gemakkelijk kan worden onderhouden op kleine gemeenten door den secretaris zelf of een ambtenaar, terwijl in grootere gemeenten daarmede speciaal een secretarie-ambtenaar kan belast zijn. Oók dit behoort practisch tot de onuitvoerbaarheden. Een secretaris of secretarie-ambtenaar op een kleine gemeente heeft meestentijds een veel te uitgebreide werkkring dan dat hij, naast zijn dagelijksche werkzaamheden, zich tevens nog zou kunnen occupeeren met het archief, afgezien nog van het feit, dat het gros dier ambtenaren de „papieren erfenis der vaderen" hebben leeren zien als een luxe en een last, waarmede zij geen raad weten, tot schade der archieven. Een secretarie-ambtenaar op een grootere gemeente daarentegen die belast zou worden met het archiefbeheer naast zijn dagelijksche werkzaamheden, zal, wanneer hij geen daadwerkelijke belangstelling bezit voor het archief, terecht dit beheer opvatten als een vervelend en opgedrongen baantje, dat voor hem niet de minste bekoring biedt, waardoor het archief als zoodanig weder zal lijden onder dit gebrek aan belangstelling. Ik neem hierbij aan, dat een dergelijk ambtenaar geen archief scholing gehad heeft en niet in het bezit is van het radicaal der 2e klasse, zoodat ook de ondeskundigheid van den betrokken ambte- Klasse. Bijdr. p. g. Perc. Bijdr. p. g. Perc. Bijdr. p. g. Perc.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1939 | | pagina 12