112
dan zij toch kennisneming van het rapport den archivarissen van harte
aanbevolen.
Moge het bovenstaande in elk geval de lust daartoe hebben
aangewakkerd; elke archiefbeheerder zal behalve het weinige, dat
hier genoemd kon worden, in het voortreffelijke werk van den heer
Kalf nog menige opmerking vinden, waarmee hij in omstandigheden,
die naar wij vurig moeten hopen nimmer zullen intreden, zijn nut
zal kunnen doen.
W. MOLL.
Het oud-archief van de gemeente Culemborg door Dr. A. J. van
de Ven. Broekhoff N.V. v/h. Kemink en Zoon. Over den Dom te
Utrecht. 1938.
Een recencie-exemplaar van een inventaris ontvangen wij met
gemengde gevoelens. Durven wij het wagen om een oordeel uit te
spreken over de beschrijving van stukken, waarvan wij er niet één
onder oogen hebben gehad. Maar aan den anderen kant, welk een
gelegenheid om ons te vermeien in beschouwingen over de kunst
van inventariseeren, zonder dat ordelooze archiefmassa's ons van
alle zijden verwijtend aanstaren, als wisten zij, dat door overpeinzingen
alleen nog nooit een inventaris tot stand is gekomen. Waar de naam
van den bewerker er borg voor staat, dat de beschrijving der stukken
niets te wenschen over zal laten, waarom zouden wij ons dan niet
verdiepen in de vraag, of het ideaal van een stads-archief-inventaris
hier zoo dicht mogelijk benaderd is.
Reeds het eerste, het beste inventarisnummer geeft te denken.
Het is een register van resoluties van den magistraat, loopend over
de jaren 1640—1659. Ik heb geen enkel bezwaar tegen de beschrijving
van dit nummer, wel tegen de plaats, die het in den inventaris inneemt.
Het oudste stuk van dit archief, waarin de naam „Culemborg"
voorkomt, is gedateert St. Nicolaasdag 1318. Deze eerste privilegie
brief is beschreven als nr. 99 van den inventaris. Dr. Van de Ven
staat hiermede op den vasten grond van de handleiding. Met de
chronologische volgorde hebben wij afgedaan, de stukken van alge-
meenen inhoud gaan voorop, de privilegies als ingekomen stukken -
volgen. Al zouden wij tegen dit laatste gebod ook nog zoo graag
protesteeren, de zoo dringend gewenschte uniformiteit bij het inven
tariseeren legt ons het zwijgen op. Wel kunnen wij een andere para
graaf tegen dezen inventaris in het vuur brengen, n.l. dat bij elke
belangrijke verandering in de inrichting van het bestuur een nieuwe
afdeeling van den inventaris beginne.
113
Dr. Van de Ven heeft slechts één bestuursverandering voldoende
ingrijpend gevonden, om aan dit voorschrift gehoor te geven. Het
is de instelling van de mairie in 1811. Het gevolg is, dat de eerste
afdeeling over bijna vijfhonderd jaar, de tweede over twee jaar loopt,
wat voor het evenwicht in de structuur van den inventaris niet be
vorderlijk is. Tevergeefs zocht ik naar een antwoord op de vraag,
waarom de verschijning van den maire in 1811 een zooveel ingrijpender
ommekeer van zaken ten stadhuize te weeg bracht dan het optreden
van de municipaliteit in 1795.
Met een afzonderlijke afdeeling „Archief van de Municipaliteit
en het Gemeentebestuur" zou ik nog niet tevreden zijn geweest.
Men mag beweren, dat de organisatie van een stedelijk bestuur in
een kléine stad zich vóór 1795 zoo geleidelijk heeft ontwikkeld, dat
men een markanten datum mist, die een onderverdeeling rechtvaardigt,
het blijft toch een feit, dat het de Culemborgsche stadsregeering
van c. 1319 en van c. 1794 aanmerkelijk van elkaar afwijkende instel
lingen zijn geweest. Het excuus van een te gering aantal middel-
eeuwsche stukken, om er een afzonderlijke afdeeling aan te wijden,
kan hier niet gelden. In 1567 vond men het al de moeite waard, om
een inventaris op te maken van charters en papieren, gevonden in
de stadskist op het comptoir van den schepenburgemeester. Daar
is nog wel het een en ander van over. Menige archivaris zal bovendien
jaloersch zijn van de stadsrekeningen, die al in 1374 beginnen, al
zijn ze dan ook niet geheel compleet bewaard gebleven.
Wat doen wij nu, wanneer een archief zelf niet gebiedend tot
onderverdeelen dwingt? Reien wij middeleeuwen en zestiende, zeven
tiende en achttiende eeuw aaneen, zooals Dr. Van de Ven heeft
gedaan of forceeren wij een onderverdeeling, die niet is gebaseerd
op de overgeleverde stukken, maar op de historie der stad? Is de
veronderstelling te bout, dat een politieke gebeurtenis als de vrij
wording van Spanje een niet te onderschatten invloed op de ont
wikkeling van het stadsbestuur heeft gehad, ook al kunnen wij die
uit de bewaarde archivalia niet onmiddellijk aantoonen? Gaan wij
inderdaad over tot een onderverdeeling, dan zou nr. 99 van dezen
inventaris zonder veel bezwaar nr. 1 kunnen worden en dan was
daarmede voldaan aan een misschien zeer onarchivalisch klinkend
verlangen om toch min of meer te beginnen bij het begin.
Ondertusschen geef ik graag toe, dat een dergelijke onder
verdeeling ook moeilijkheden met zich mee brengt. Verschillende
registers loopen over het scheidingsjaar heen. Doch zelfs de maire
eischte niet voor iederen tak van administratie nieuwe boeken, zoodat
zich nu in de eerste afdeeling ook enkele nummers bevinden, die