76 gegeven, worden gekendhet is een respectabele standaard voor de beschrijving van de archivalia van locale rechterlijke instellingen uit de achttiende en negentiende eeuw. Miss Norton werkt ongeveer gelijke regels uit tot een systeem, dat op het congres te Springfield inmiddels besproken zal zijn. Ook in het archiefdepót van Indiana polis (Indiana Archives, Christopher B. Coleman) is men nagenoeg dezelfde werkwijze gaan volgen. Misschien groeit uit deze overeen stemming een handleiding voor moderne archieven, die dan ook hier hoogst welkom zal zijn. Behalve het reeds genoemde biedt het tijdschrift nog, o. m. een opstel van Oliver W. Holmes, „The Evaluation and Preservation of Business Archives"; een bijdrage van Howard H. Peckham over de ordening en beschrijving eener handschriftenverzameling in de William L. Clements Library (te Ann Arbour, Mich.); een voordracht van Herbert William Keith Fitzroy, getiteld „The Part of the Archivist in the Writing of American Legal History" en een overzicht door Charles M. Gates over „The Administration of State Archives". Dan boekbesprekingen; korte mededeelingenberichten; en overzichten van archief-publicaties zoowel in Oost- als in West-Europa. Deze laatste rubrieken stelt men zich voor geregeld op te nemen. Op onderscheidene bijdragen zouden wij nader willen ingaan, doch kunnen dat niet doen zonder te veel ruimte in beslag te nemen. En dan the proof of the pudding is in the eating; over de Amerikaansche toestanden en opvattingen behoort slechts hij te oordeelen, die in de archieven aldaar gewerkt heeft en de resultaten in de praktijk heeft gezien. Laten wij hopen, dat zulk een beoor deeling te eeniger tijd iri dit blad kan verschijnen. Voor dengene, die haar wil ondernemen, kan „The American Archivist" de beste opwekker en wegwijzer zijn. S. FOCKEMA ANDREAE. Joseph Cuvelier, Inventaire des Archives de la Ville de Louvain, Tome IV: Introduction. Louvain, Imprimerie Communale, 1938, door David de Kok, o. f. m. Wie A zegt, moet ook B zeggen. In de jaargang 1933/34 be spraken wij de drie eerste delen van Cuvelier's werk, de eigenlijke inventaris, het voornemen hebbend het vierde deel, dat de inleiding zou bevatten, dadelijk na de verschijning door te werken. Wij wachtten en wachtten, meenden al, dat het vierde deel nooit zou verschijnen, toen wij in October II. plotseling met de toezending van het boek verblijd werden. Dr. Cuvelier heeft dus heel wat tijd aan 77 de Introduction besteed, want de inventaris zelf dateert al van de jaren 1929—1932, maar hij biedt nu ook een zeer wetenschappelijk werk van 300 bladzijden aan, dat veel meer dan een inleiding geeft. Met de archiefstukken in de hand beschrijft hij tamelijk uitvoerig de geschiedenis van Leuven's rechterlijke en bestuurlijke lichamen als het schepencollege, de raad, de buitenraad, de weeskamer, de tol kamer enz. met hun talrijke ambtenaren, zodat ook dit vierde deel wel een register had mogen hebben. In onze vorige bespreking wezen wij er op, dat dr. Cuvelier in de inventaris zelf had opgenomen „anciens inventaires généraux et notes concernant 1'organisation ancienne des archives" (nos. 1—37), alsook „chroniques et mémoires concernant I' histoire de la ville" (nos. 38 86). Dat deze kronieken geen archiefstukken zijn, geeft hij thans indirect toe, zonder er verder veel over te zeggen. Des te meer wijdt hij zijn aandacht aan de geschiedenis der Leuvense archieven en bespreekt hij derhalve de vroegere archivarissen en de door hen samengestelde inventarissen. „Aucun n'a rendu autant de services" als Arnold Cuypers, die 18 Februari 1692 de opdracht kreeg een inventaris samen te stellen (blz. 19). Hoe hij en zijn opvolgers te werk gingen, wordt uitvoerig verhaald. Een vaste lijn volgden zij echter allerminst, zelfs E. van Even niet, aan wien in 1853 de zorg der archieven werd toevertrouwd. Dr. Cuvelier moet bekennen, dat deze archivaris, eerst in 1905 overleden, meer betekenis heeft voor de kunstgeschiedenis dan voor de archiefekonomie (blz. 39). ja, zijn inventaris van de chartes is „franchement mauvais", terwijl hij van middeleeuwse chronologie totaal geen begrip had (blz. 40). Een defi nitieve inventaris bleek dus nodig, waarom dr. Cuvelier aan de arbeid ging. Na enige voorlopige werkzaamheden verricht te hebben, kon hij zijn taak eerst in 1923 flink aanpakken. Toen kwam hij echter tot de ontdekking, dat alle stukken door elkaar lagen en hij opnieuw moest beginnen! Hij heeft zijn inventaris niet systematisch, maar chronologisch ingedeeld, omdat hij zich aan de volgorde hield, door Cuypers en Van Even aangebracht. En regesten liet hij weg, omdat hij de docu menten z. i. volledig genoeg in de inventaris heeft beschreven. Toch hebben de opvattingen van Thiry en Van Even hem wel eens op een dwaalspoor gebracht (blz. 50). Ook geeft hij toe, dat verscheidene door hem beschreven stukken geen eigenlijke archivalia zijn (blz. 47). En op blz. 69 lezen wij, dat inventaire commence par la descrip tion des Archives du Magistrat", juist wat wij in onze vorige beoordeling reeds betoogd hebben. Ongetwijfeld liggen door allerlei omstandigheden thans ook vele documenten in de Leuvense archieven,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1939 | | pagina 44