74 en methodes wenschen, „Europe zegt de redactie in de aankon diging van het tijdschrift preserves a great body of archival lore gained from the practice and experience of the past. Slavishly copying it would be, for American archivists, an error second only to ignoring it altogether. Appraising it in the light of American conditions, letting the logic behind its practices suggest solutions of American archival problems, may make it most useful". De regel laat zich ook omkeeren. De gevestigde archiefleer is bijna geheel gericht op de behandeling van oude archieven, anterieur aan de thans geldende orde van zaken. Het probleem voor de Amerikanen is: behandeling in het groot, en in een snel tempo, van naar Europeesche opvatting - tamelijk nieuwe, vaak zelfs zeer nieuwe, archievenvoor dat vraagstuk komen ook wij te staan; dan zullen wij op onze beurt met de Amerikaansche ervaringen ons voordeel kunnen doen. Amerika de V. S., waarover hier uitsluitend wordt gehandeld heeft in de eerste plaats in de hoofdstad Washington een groot federaal archiefdepót. Dan heeft elke staat zijn staats-archiefdepót, meestal geplaatst in de staats-hoofdstad in of bij het Capitol, het regeeringsgebouw. Met de verzorging is belast hetzij een archivist met staf gesteld onder den Staatssecretaris, hetzij de Staats- bibliothecaris in welk geval een aparte archief-afdeeling onder hem is ingericht -, hetzij de staats-historische vereeniging als semi- publieke instelling. De staats-archivist - wie het dan ook zij - heeft veelal inspectie-bevoegdheid ten aanzien van alle, ook de loopende, staats- en plaatselijke archieven, terwijl regels omtrent goede bewaring, periodieke schifting en overdracht van die archieven zijn of worden getroffen. Het feit, dat de Staten de wetgevers in dezen zijn, belet natuurlijk eenvormigheid. Echter kan de beroepsvereeniging van archi- visten veel tot het gelijk-schakelen der verrichtingen over het geheele land bijdragen. Een k rachtige stimulans van het archiefwerk was en is de werk loosheidsbestrijding. Door de „white-collar"-afdeeling van het WPA, het Amerikaansche Werkfonds, is een beschrijving der Amerikaansche geschiedbronnen ondernomen en o. a. ook van de plaatselijke archieven. De resultaten daarvan zijn reeds ver gevorderd. Ook op den bouw en de inrichting van archiefbewaarplaatsen heeft de behoefte aan werkobjecten grooten invloed gehad. Prachtige en practische nieuwe archiefgebouwen verrijzen; één ervan, dat te Springfield, III., wordt door zijn archiviste mejuffrouw Norton beschreven. In die gebouwen komt aldra een stroom archieven en archivalia van de meest onderscheiden herkomst opneming vragen. De hoeveelheid vraagt en wettigt een vast voorgeschreven behan- 75 deling. Eerst een materieele behandeling (in het tijdschrift voor de federale archieven beschreven door Arthur E. Kimberly); de bestanddeelen worden ontsmet, gereinigd (afgeblazen), ingevocht en gemangeld of geperst (indien het losse stukken zijn), eindelijk gerepareerd, bijgeplakt en in bruikbare conditie gebracht. Dus gesteld komen zij in de handen van den ordenaar en den beschrijver in groote instellingen zooals die te Springfield, boven bedoeld, twee verschillende personen. Het is hier de plaats erop te wijzen, dat de Amerikaansche archieven een vrij nauwe aansluiting vertoonen op de andere Staats diensten eenerzijds en op de openbare bibliotheken anderzijds. Het laatste aspect is vooral van belang voor de beschrijving. Miss Norton constateert het uitdrukkelijkde meeste bezoekers en onderzoekers zijn het werken in bibliotheken gewendhet is gemakkelijk voor hen en voor ieder, dat de archiefbewaarplaatsen zooveel mogelijk op gelijken voet zijn ingericht. Aldus behoort men, in haar voorstelling, ook in archiefdepóts een algemeenen inventaris te hebben op kaarten of fiches, waarin de geheele inhoud van het depót in stelselmatige orde vervat is: met de noodige verwijzingen en met een alphabetischen klapper eveneens op kaart op de onderwerpen. Verscheidene plaatsen in het tijdschrift, juist die, welke niet bepaald over dit onderwerp handelen, toonen aan, dat deze toestand inderdaad alge meen als de regelmatige wordt beschouwd. L. Herman Smith, die een groote bijdrage over „Manuscript Repair in European Archives" heeft geleverd, constateert voor het Algemeene Rijksarchief in Den Haag „There is no card caralogue" (bl. 56). (We zwijgen hier van nog uitvoeriger klappers, van alle namen b.v. in bepaalde series voor komende; ook dit werk geschiedt, met succes, door „intellectueele werkloozen"). Bij den systematischen en den alphabetischen cata logus behoort dan nog, gelijk in een ordentelijke bibliotheek, een stand-catalogus. Ook in het magazijnbeheer beschouwt men de bibliotheek-praktijken als de normale. Smith voorzegd constateert in Den Haag„No slips are placed on the shelves to show where documents have been removed": inderdaad is dit een merkwaardige afwijking van hetgeen in bibliotheken algemeen pleegt te geschieden. Bij een zoodanig beschrijvingswerk en eerst recht bij een inventarisatie in het groot zooals door het WPA geschiedt moet men noodwendig op moeilijkheden stooten. Men moet ze durven oplossen, wil men tot resultaten komen. Luther H. Evans en Edythe Weiner, de Director en Editor van de Historical Records Survey, leveren een aantrekkelijk verslag van de experimenten, die bij het beschrijven van „County Records" begaan zijn en van de resultaten, daarbij bereikt. Het succes kan uit de vele voorbeelden, door hen

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1939 | | pagina 43