58 te verkrijgen. Gezien de uitgebreide requisities van voertuigen voor het leger zullen auto's wel niet te krijgen zijn. Ik vestig echter de aandacht op de mogelijkheid, om de zeer groote tapissières, welke sommige verhuisondernemingen bezitten, voor archiefdoeleinden aan te wenden. Deze zijn door hun omvang voor het leger practisch niet te ge bruiken en kunnen wellicht voor het archiefvervoer worden gereserveerd. Rest de vraag, waar de stukken bij ontruiming der archief gebouwen moeten worden heengebracht? Deze vraag zal voor ieder archief afzonderlijk overwogen moeten worden. Het meest aanlokkelijke lijkt mij het Haagsche plan, waarvan de gemeente-archivaris, Dr. Moll, op de vergadering te Utrecht een en ander vertelde. Hij toch zal de archieven bij oorlogsgevaar vervoeren naar een aan de buitenzijde der stad staand leeg schoolgebouw, dat niet voor huisvesting van militairen zal worden gebruikt, ver buiten de gevaarlijke zóne gelegen is, en waar de stukken op rekken kunnen worden geplaatst. De archieven blijven dus ook na de overbrenging te raadplegen, dit in tegenstelling met berging in kelders, waarin de stukken dicht opeen gepakt zullen moeten worden in verband met de ruimte en waardoor het gebruik ervan onmogelijk zal zijn. Nu valt het niet te ontkennen, dat voor archieven, welke louter historische waarde bezitten, tijdelijke ontoegankelijkheid geen over wegende bezwaren oplevert. Evengoed als men zich om der wille van het behoud korteren of langeren tijd het genot van het bezich tigen van kunstvoortbrengselen kan ontzeggen, kan men het raad plegen van archieven ten behoeve van onderzoekingen van louter historischen aard gedurende den oorlogstoestand achterwege laten. Anders is het echter gesteld met de nieuwere archieven, die naast historisch vaak overwegend administratief belang hebben; ik heb hier voornamelijk op het oog de archieven der Departementen van Algemeen Bestuur en de nieuwe gemeente-archieven. Het lijkt mij ondoenlijk, om gedurende lange jaren (1914—1918!) alle gebruik van deze stukken uit te schakelen. Ik zou mij, om een voorbeeld te noemen, niet goed kunnen voorstellen, dat het Departement van Waterstaat gedurende eenige jaren buiten de raadpleging zijner contracten of andere stukken, betrekking hebbende op de spoorwegen of de waterwegen zou kunnen. Daarom moet er bij de overbrenging van de administratief belangrijke stukken naar worden gestreefd, om deze in de nieuwe bewaarplaats zoodanig te plaatsen, dat raad pleging mogelijk blijft. Het behoeft wel geen betoog, dat een zoo danige opstelling veel ruimte en veel tijd vordert. Het vorenstaande heeft betrekking op beveiliging van bestaande 59 archiefgebouwen. Welke maatregelen vorderen luchtgevaar en lucht afweer bij verbouwing of bij nieuw-bouw van archiefdepots? De tegenwoordige stedenbouw verlangt niet alieen uit kunst-, verkeer- technisch- of gezondheidsoogpunt maar ook uit overwegingen van militairen aard de verwijding van het stadsbeeld. De uitwerking van bommen uit vliegtuigen wordt aanzienlijk verminderd, wanneer niet groote aaneengebouwde huizenblokken de mogelijkheid tot verhoogde trefkans bieden. Bosschen, parken en andere begroeide oorden bieden tegen alle luchtwapens de beste afweer. Nu heden ten dage de verkeersmogelijkheden in de groote steden zoo verbeterd zijn, moet ernstig worden overwogen, of de aanwezigheid van een belangrijk archief in het centrum der stad wel bepaald noodzakelijk en gewenscht is. Zeker is het, dat nieuwe archiefgebouwen niet opgetrokken be- hooren te worden bij brandpunten in de steden of aantrekkingspunten voor bommenwerpers, zooals belangrijke Regeerings- of militaire ge bouwen, stations, waterwegen, groote fabrieken e. d. Ik kan mij dan ook zeer goed in de gedachtengang van den archivaris van Amsterdam verplaatsen, die huiverig is in de onmiddelijke nabijheid van het bestaande archiefgebouw een nieuwe bewaarplaats te stichten, doch liever decentralisatie betracht. En nu ligt het tegenwoordige Amster- damsche archiefgebouw m. i. nog niet eens zoo ongunstig als sommige andere bewaarplaatsen, die in het centrum der stad bij Regeerings- gebouwen, stations of waterwegen zijn gebouwd. Bij nieuw-bouw van archiefdepóts dient onvoorwaardelijk rekening te worden gehouden met het steeds grooter wordend gevaar uit de lucht. Een hoog opgetrokken gebouw biedt het voordeel, dat het door zijn gering grondvlak betrekkelijk weinig trefkans biedt; in een dergelijk depót behooren alle verdiepingen door brandvrije vloeren te worden gescheiden. Als bouwmateriaal kieze men beton, dat, blijkens de ondervinding, den meesten weerstand biedt en waarvan de vloeren der verdiepingen ook moeten zijn vervaardigd. Geen plat dak, doch een steile en glad-opgetrokken kap biedt de beste waar borgen tegen brandbommen. De waterleiding behoort tot aan de bovenste verdieping te worden opgevoerd. Het gebruik van gewapend beton voor de bovenste verdieping is te ontraden, omdat bij de ontzaglijke hitte, welke de bom verwekt, het metalen geraamte zou kunnen smelten en in plaats van beveiliging, een gevaar voor de onderliggende verdiepingen zou kunnen vormen. Zoowel op nieuw gebouwde archiefgebouwen als op de reeds bestaande kunnen kenteekenen worden aangebracht. Volgens het oorlogsrecht moeten bij belegeringen en bombardementen alle maat regelen genomen worden, om de gebouwen, gewijd aan eerediensten,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1939 | | pagina 35