54 maanden geleden te Oenève afgelegd, heeft ons geleerd, dat ons land, gelijk in 1914, een strikt neutrale houding zal aannemen. Echter kan een der aangrenzende mogendheden om strategische redenen den doortocht door ons land voor zijn leger verlangen. Bij weigering onzerzijds kan deze mogendheid, bij wijze van intimidatie en om aan zijn eischen klem bij te zetten, een luchtaanval ondernemen. Het doel van dezen aanval zal zeker zijn de hoofdstad des lands, de zetel der Regeering of belangrijke militaire doelen en kunstwerken. Het is niet uitgesloten, dat daarbij zal gebruik gemaakt worden van brandbommen, omdat deze, beter dan de zware brisantbommen, in grooten getale kunnen worden medegevoerd en hun doel van schrik en angstaanjaging ongetwijfeld in hooge mate kunnen bereiken. Naar mijn meening kan men derhalve in het allereerste begin van de vijandelijkheden met'aanvallen van brandbommen rekening hebben te houden. Uit het bovenstaande blijkt, dat de factor „tijd" hier een doorslag gevende factor is. Reeds binnen enkele uren na een weigering tot het verleenen van doortocht aan vreemde legers kan een boven geschetste aanval zijn te verwachten, en het is duidelijk, dat in de voorafgaande korte uren van spanning er geen gelegenheid zal zijn, om archieven van ook maar eenigszins grooten omvang in veiligheid te stellen, door ze bijv. naar elders te verplaatsen. Terecht stelde collega Panhuysfn uit Maastricht op de vergadering in Utrecht de vraag, op welk oogenblik tot berging of verplaatsing moet worden overgegaan. Ik vrees, dat dit moment ons eerst dan duidelijk voor oogen zal staan, als de schrikaanbrengende vliegtuigen onze landsgrenzen reeds zijn gepasseerd. Het zal dus zaak zijn, om reeds in vredestijd, dus nu, de eerst-noodzakelijke bescherming tegen brandbommen aan te brengen, ongeacht de maatregelen, welke later ter verdere beveiliging der archiefstukken zullen moet worden genomen. Als een dier maatregelen wordt in de „richtlijnen" de ontruiming van de zolders bevolen. Deze maatregel behoort dus óók in toepassing te worden gebracht in archiefgebouwen waar de archiefstukken tot op de bovenste verdieping zijn geborgen m. a. w.in archiefgebouwen, waar geen zolder is, dient de bovenste verdieping te worden ont ruimd en een afscheiding tusschen deze verdieping en het onder gelegen gedeelte van het gebouw te worden gemaakt. Het spreekt vanzelf, dat een houten vloer geen waarborgen biedt. Betrekkelijk eenvoudig en niet zeer kostbaar is echter een circa 10 cM. dikke betonlaag aan te brengen, welke tegen het doorslaan van brand bommen voldoende waarborgen biedt. De in sommige onzer Rijks archieven aangebrachte bevloering met tegels op de zolderverdieping 55 (Arnhem, Zwolle) biedt al reeds een vrij behoorlijke beveiliging. Vooral het Rijksarchief te Arnhem bevindt zich in een bevoorrechte positie, doordat bij den bouw onder de laag tegels door den architect, blijk baar met vooruitzienden blik, een aanzienlijke laag zand is aan gebracht. Het is wel zaak alle mogelijke middelen aan te wenden, om te verhinderen, dat de brandbom niet tusschen de archiefstukken terecht komt. Weliswaar heeft bij sommige archivarissen, niet ten onrechte, de meening post gevat, dat samengeperste stukken geen vuur vatten, doch dit gaat bij een hitte van eenige 1000en graden, welke de brandbom verspreidt, niet op. De witgloeiende, wijd uiteenspat tende brandende massa verzengt het papier en steekt de randen der stukken in brand. Daarbij is het nog niet eens noodig, dat de bom op de stukken zelf terecht komt. Proeven in het Staatsarchief te München genomen en voorbeelden, ontleend aan groote archief- branden, laten in dezen geen twijfel over. Bij kleinere archieven is het nog mogelijk het verzengen en zelfs het vlam vatten van archiefstukken te voorkomen, door bestrijking met een of ander anti-brandmiddel, waartoe waterglas (natriumsilicaat) goede diensten kan bewijzen. Ook kunnen gordijnen of lappen, met zulk een middel bestreken, voor de archieven gespannen, van nut zijn. Het is echter duidelijk, dat bij archieven van eenigen omvang aan een dergelijke behandeling niet valt te denken. Bovendien is het nog niet uitgemaakt, welke inwerking dergelijke brandwerende stoffen op de archiefstukken hebben en dient er dus rekening mede te worden gehouden, dat het remedie niet erger dan de kwaal blijkt te zijn. Perkament en glanzend papier nemen bovendien de anti-brandmiddelen niet aan. Komt het er dus in de eerste plaats op aan, de uitwerking van de brandbom tot de zolderverdieping te lokaliseeren, daarnaast moet rekening gehouden worden met de uitwerking van dergelijke bommen op belendende perceelen, waardoor het daar ontstane vuur op het archiefgebouw kan overslaan. Hiertegen kunnen ijzeren luiken voor de ramen goede diensten bewijzen. Tegen scherfwerking en tegen luchtdruk van bommen, welke naast een archiefbewaarplaats terechtkomen, kan, wat de beneden verdieping van het gebouw betreft, beveiliging door zandzakken, aan de buitenzijde opgestapeld, dienst doen. Tegen het springen van ruiten door den luchtdruk bestaat een eenvoudig middel, nl. door deze kruiselings te beplakken met strooken papier. Beter nog is het, vensterglas te vervangen door draadglas of door glasbouwsteenen. Wanneer ijzeren luiken aanwezig zijn (ook houten luiken beant-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1939 | | pagina 33