22
bouwde paviljoenskamers, waar het smoorheet kon zijn en steeds
muf rook. Daar zat hij tusschen de oude vergeelde papieren en had
er de hulp van één commies. Wie hem daar bezocht had, kon er
zich slechts over verbazen, dat uit deze omgeving zulke levend-
frissche werken konden geboren worden.
Dit was de Haan s geheimhij beschreef onze voorvaderen in
Indië niet, hij riep ze tot het leven terug, Zijn stijl was echt „stijl",
d.w.z. een deel van hemzelf. Er behoefde geen naam onder te staan
om bij het lezen van een stuk aanstonds te voelen, dat het van
de Haan was. Helderheid, geest en sarcasme waren de typische
kenmerken. Zijn belezenheid was bewonderenswaardig, waarbij hij
vooral in de klassieken (hij had „oude letteren" gestudeerd) en in
de Engelsche literatuur thuis bleek.
Zijn eigen levenswerk is niet geschreven. Tientallen jaren heeft
bij gegevens verzameld over het Engelsche interregnum, over Raffles'
persoon speciaal. Een kast vol materiaal had hij tenslotte en de
enkele ingewijden, die het wisten, wachtten in spanning af, wat
daaruit zou worden geboren. Het heeft niet zoo mogen zijn. Hij is
er met aan toegekomen. Hopen wij, dat aan het belangrijk materiaal
een bestemming zal worden gegeven, die het niet verloren zal doen
gaan.
Zijn voornaamste werken zijn: Oud-Batavia, de Portugeesche
buitenkerk (Batavia, 1898), Triangan, de Preanger regentschappen
onder het Nederlandsch bestuur tot 1811 (Batavia 1910-1912), Oud-
Batavia, gedenkboek, uitgegeven door het Bataviaasch genootschap
naar aanleiding van het 300-jarig bestaan der stad in 1919, twee
deelen met platenatlas (Batavia 1922-1923, 2e druk te Bandoeng, 1935).
Van de bekende DAGH-registers van het kasteel Batavia heeft
de Haan die van de jaren 1678, 1679, 1680 en 1681 uitgegeven.
Uit de menigte artikelen in periodieken en couranten geschreven
noemen wij slechts de voornaamste, alle gepubliceerd in het tijd
schrift van het Bataviaasch genootschap. De „Academie de Marine"
te Batavia, 1895; Naar Midden-Sumatra in 1684, 1897; Iets aangaande
den dood van FRANgois Tack te Kartasoera, 1898; de Jacobijnen te
Batavia, 1899; Uit oude notarispapieren 1, 1900; Uit Oud-Batavia,
Kota Thai, 1900; De historie van een oud-gast, 1901 Uit oude
notarispapieren II, 1903 en Opium „schuiven", 1903.
Zijn werken zullen nog decenniën lang met waardeering gebruikt
en genoten worden. Alle liefhebbers en beoefenaars onzer Indische
geschiedenis zullen de Haan met eerbied blijven gedenken.
F. W. STAPEL.
23
In memoriam F. A. Hoefer.
Den 7den October 1938 is te Zeist overleden ons oudste medelid,
de Generaal-Majoor der Artillerie b. d. F. A. Hoefer, oud-gemeente
archivaris van Hattem.
Ons blad is niet het aangewezen orgaan om de verdiensten van
dezen merkwaardigen, veelzijdigen man te schetsen, want hij was
niet in de eerste plaats archivaris. Vooral als stichter van het Neder
landsch Legermuseum en van het Openluchtmuseum heeft hij zich
groote bekendheid verworven. De archiefbetrekking te Hattem, die
hij steeds onbezoldigd heeft waargenomen, tot dat hij haar bij zijn
vertrek uit Hattem in 1931 neerlegde, is voor hem slechts een onderdeel
van zijn werkzaamheid geweest. Toch was zij er een vitaal onderdeel
van, in zooverre dat hij altijd, tot in het laatst van zijn leven toe,
groote waarde gehecht heeft aan archiefonderzoek.
Toen Hoefer zich in 1892 te Hattem had gevestigd, heeft hij
onmiddellijk zijn aandacht gegeven aan het merkwaardige oud-archief
dier gemeente, dat in verwaarloosden toestand verkeerde. De uitgaaf
van de rekeningen der stad over 1460—1487 in de Bijdragen en
Mededeelingen van het Historisch Genootschap van 1895 is daarvan
het bewijs. In hetzelfde jaar liet hij zich tot gemeentearchivaris
benoemen en trad hij tot onze vereeniging toe.
Voor het Hattemsche archief heeft hij goede zorg gehad. Toen
men hem ten gemeentehuize tegenwerkte en het behoorlijk geordende
archief in een ongeschikte bewaarplaats had opgestapeld, heeft hij
het overgebracht naar de op zijn initiatief gerestaureerde Dijkpoort.
Toch ligt Hoefer's verdienste voor het archiefwezen niet zoozeer
in het eigenlijke werk van den archivaris als wel in de talrijke publi
caties op velerlei gebied, waarvoor niet alleen het Hattemsche
archief hem de stof leverde. Hij werd niet moede, op het belang
van de archiefstudie voor de kennis van de vele onderwerpen te
wijzen. Zoodoende is hij in de practijk een strijder voor de archieven
en voor de belangen der archivarissen geworden, wiens praestaties
als zoodanig misschien niet genoeg zijn gewaardeerd in onzen kring.
Aan de nagedachtenis van deze sterke, edele figuur, die in zijn
lange leven vele gelukkige aanrakingen met de archieven heeft
gehad, worde eerbiedig hulde gebracht door de archivarissen in
Nederland.
MARTENS.