20
was hij slechts gedeeltelijk gereed gekomen, toen hij in 1920 waar
nemend Rijksarchivaris in Limburg werd. Zoals gewoonlijk bleef daarna
geen tijd voor inventarisatie over. Wel mocht hij gedurende zijn
beheer ons depot verrijkt zien met eenige belangrijke aanwinsten
o.a. het archief der schepenbank Maasbree, Baarlo en Blerik, de
archieven in 1926 van Diisseldorf overgenomen, waarbij 3000
charters, en meer andere.
Tengevolge van de invoering van de nieuwe archiefwet werd
hij in 1922 inspecteur der gemeente- en waterschapsarchieven in de
provincie Limburg, welke functie hij, ook na zijn pensionering, tot
Maart 1934 heeft vervuld.
Vooral het kapittel van Sint Servaas te Maastricht had zijn
bijzondere belangstelling zoals uit zijn talrijke publicaties daarover
blijkt. Wij laten hier enkele zijner voornaamste werken volgen: In de
Publications, het jaarboek van Limburg's geschied- en oudheidkundig
Genootschap, verschenen o.a.
Schepenbrieven van het Kapittel van Sint Servaas te Maastricht,
D. XXXVI-XLIV.
Bijdragen tot de geschiedenis der tijdrekenkunde te Maastricht
in de Middeleeuwen. D. XLII.
Obituaire de l'église collégiale libre et impériale de Saint Servais
a Maestricht commencé vers 1294. D. XLVII
Nécrologe de l'église collégiale de Notre Dame a Maestricht
commencé vers 1307. D. LIL
Schepenbrieven van het kapittel van O.L. Vrouw te Maastricht
Din. LX-LXII1.
Verzameling van charters en bescheiden betrekkelijk het Vrije
Rijkskapittel van St. Servaas te Maastricht, (800-1795). Din. LXVI-LXXI.
Lijst der dekenen van het Vrije Rijkskapittel van St, Servaas
te Maastricht (1000-1797). D. LXXII1 (1937).
Verder werkte hij mede aan het Corpus sigillorum Neerlandicorum
voor wat Limburg betreft en gaf hij op eigen kosten uit: Necrologie
des chapelains de la ci-devant collégiale de St. Servais a Maestricht.
Maastricht 1897.
Tot kort voor zijn dood, die vrij onverwacht kwam op 19 Oct.
1938, bleef hij verzamelen voornamelijk over het kapittel van St. Servaas.
Dr. Doppler werkte in stilte, wars van alle geruchtmakende
publiciteit, hij was zeer gehecht aan zijn vaderstad, die hij niet wilde
verlaten, toen hem bevordering naar elders werd aangeboden.
Jarenlang heeft hij het secretaris-ambt van het Limburg's Ge
schied en Oudheidkundig Genootschap vervuld en zich menig per
soonlijk offer getroost in het belang daarvan en daardoor ook in
het belang van de Limburgse geschiedenis.
21
Met hem is de laatste der oude garde verdwenen Habets,
Flament, de twee Everssen, Nuyïs, Goossens - archivarissen, die
eigenlijk meer historici waren, doch allen bezield met veel liefde en
toewijding voor hun vak.
J. M. VAN DE VENNE.
In Memoriam Dr. F. de Haan.
Het ochtendblad van Donderdag 18 Augustus 1938 meldde het
overlijden van Dr. F. DE Haan, oud-landsarchivaris in Nederlandsch-
Indië. Met hem is een man heengegaan, wiens zeer bijzondere ver
diensten op het gebied onzer koloniale geschiedenis in Nederland
veel te weinig gekend en gewaardeerd worden. In Indië zelf is zijn
naam iets meer gemeengoed geworden, vooral door zijn meester
werk Oud-Batavia, dat een schat van kennis en wetenswaardigheden
bevat en zoo levendig en vol humor is geschreven, dat men het als
een boeienden roman leest.
De Haan was een wonderlijk man: even begaafd als lastig.
Verstokt celibatair, weinig sociaal aangelegd en daarbij, zoo lang
wij hem gekend hebben, zeer doof, was het moeilijk met hem in
contact te komen, tenzij men bewezen had in zijn eenige liefde
onze koloniale geschiedenis, thuis te zijn. Met opzet zeggen wij:
„bewezen had want quasi-kennis, historische gewichtigdoenerij zonder
grond, wekte zijn ergenis en hij schroomde nimmer dit te toonen.
Voor menigeen is het eerste bezoek aan de Haan tevens het laatste
geweest. Dit was ongetwijfeld een ernstige fout. Het is de plicht
van een archivaris belangstellenden, ook leeken en amateurs, wel
willend te ontvangen, te helpen en voor te lichten: een dikwijls
vervelend, maar noodzakelijk werk. In dit opzicht was de Haan een
zeer slecht archivaris. Hij animeerde zijn bezoekers niet, hij froisseerde
hen. Ook aan de beschrijving en ordening van het archief heeft hij
weinig gedaan. Hij kreeg het in groote trekken geordend door Van
der Chijs en liet het daarbij. Maar hij kende het door en door en
heeft er een schat van gegevens uit verzameld en gepubliceerd en
daarmede aan de vakmenschen en de belangstellende leeken onwaar
deerbare diensten bewezen en uren van genot verschaft.
Zijn geheelen diensttijd heeft de Haan gezeten in het ongeluk
kige gebouwencomplex aan het Koningsplein Noord, eigenlijk een
stel bijgebouwen van het departement B.B., bestaande uit laagge-