14 bereid zal zijn op een onzer volgende vergaderingen de belangen der nieuwe archieven tot voorwerp van bespreking te maken. Het antwoord van het bestuur luidt: gaarne, en als men er prijs op stelt, zelfs op meer dan één volgende vergadering. Ook het bestuur is van het belang dezer zaak ten volle overtuigd. Misschien doet zich bovendien hier weer een gelegenheid voor, dat de vereeniging naar buiten van zich kan doen hooren. Speciaal uwen voorzitter heeft het buitengewoon veel genoegen gedaan, dat in onzen kring belangstelling voor de nieuwe archieven ontwaakt is. Eenige persoonlijke herinne ringen, die U hem ten goede zult houden, mogen dit duidelijk maken. Doordat te Groningen een groot deel van het nieuw-archief der gemeente onder zijn beheer gesteld werd, is hij aanstonds voor deze archieven geïnteresseerd geraakt. Reeds vroeg ontstond bij hem het besef, dat er voor deze archieven iets gedaan moest worden. Daar in onzen kring de belangstelling hiervoor destijds gering was, - het was kort na 1920, toen de Archiefwet en haar uitvoering alle aandacht in beslag nam - heeft hij zich tot de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten gewend, die toen juist de zorg voor de allerjongste archieven, de „registratuur", had overgenomen. Daar vond hij een open oor en in de door haar ingestelde Archiefcommissie zijn vervolgens een aantal vraagstukken, de nieuwe gemeentearchieven rakende, met ambtgenooten en met mannen uit de praktijk der gemeenteadmini stratie behandeld. Zoodoende is er op het gebied der nieuwe gemeente archieven reeds allerlei gedaan. Dit behoeft echter volstrekt niet remmend te werken op de belangstelling, die nu in onzen kring ontstaan is. Integendeel, ik acht het van groot belang dat onzerzijds nader kennis gemaakt wordt met den arbeid dier Archiefcommissie. En dan zijn er nog de nieuwe rijksarchieven, waarmede de Archief commissie zich uitteraard niet heeft beziggehouden. Voor de laatsten, waarvoor eveneens meer belangstelling begint te komen, getuige bv, de U bekende rede van Dr. Moller in de Tweede Kamer, is stellig nog heel wat te doen. Niet alleen moet worden vastgesteld wat van deze archieven vernietigd kan worden, ook voor de beschrijving daarvan dienen aanwijzingen gegeven te worden. Zóó is althans de gang van zaken bij de behandeling der nieuwe gemeentearchieven in de Archiefcommissie geweest. Onze vereeniging zou aan beide de nieuwe gemeente- en rijksarchieven - achtereenvolgens bespre kingen kunnen wijden, die tot een nader onderzoek en tot het formu leeren van een aantal wenschen, resp. stellingen zouden kunnen leiden. Indertijd heeft de Nederlandsche Oudheidkundige Bond prachtig werk verricht door de uitgave van een geschrift „Over hervorming en beheer onzer musea". Wellicht is het onze vereeniging gegeven iets dergelijks 15 over de nieuwe archieven te publiceeren, dat dan tevens de vraag zou kunnen beantwoorden, hoe wij de 19e eeuwsche geschiedbronnen, voorzoover zij in de archieven van openbare lichamen zijn neergelegd, voor het nageslacht kunnen behouden en bewaren. Misschien vindt deze of gene dit een weinig verheven of weinig belangrijke doel stelling, vergeleken bij het ongetwijfeld grootscher werk, dat het vorige geslacht in onze vereeniging voor de oudere archieven gedaan heeft. Het probleem der nieuwe archieven heeft zich echter op onzen weg geplaatst en ik geloof dat wij zeker bevoegd en dus ook ge roepen zijn tot zijn oplossing bij te dragen. Laat dus het uitgestippelde muziek voor de naaste toekomst zijn Thans nog een kort woord naar aanleiding van de voordracht, die Dr. Panhuysen straks voor ons houden zal. Die voordracht zal U aantoonen dat ook in het buitenland belangstelling voor de nieuwe archieven bestaat. Dit moge voor ons een spoorslag te meer zijn, ook zelf deze zaak ter hand te nemen en te beproeven aan haar oplossing mede te werken. De voordracht zij dus de inleiding tot de toekomstmuziek, die straks moge weerklinken. Ik wil eindigen met dezelfde woorden waarmede mijn voorganger op deze plaats verleden jaar zijn rede besloten heeft: „Het wil mij voorkomen, dat onze vereeniging, die in het verleden een groot aandeel heeft genomen in het organiseeren van het Nederlandsche archiefwezen zooals wij dat kennen, nog steeds geroepen is met dat werk voort te gaan telkens wanneer de gelegenheid zich daartoe voordoet, maar dat wij goed doen door bij dat werk te bedenken, dat de bakens verzet moeten worden, wanneer het getij verloopt." Afdeeling van Rijksarchiefambtenaren. Verslag van de eenentwintigste afdeelingsvergadering gehouden 17 September 1938 in het Stedelijk Museum te Amsterdam. De voorzitter opent te ruim half twaalf de vergadering. Aanwezig zijn 14 leden en de vertegenwoordiger uit het hoofdbestuur. Tijdens de vergadering voegt zich nog 1 lid hierbij. De voorzitter brengt verslag uit over het afgeloopen Vereenigings- jaar. De afdeeling voerde geenerlei actie. Desalniettemin ontwikkelde zich in het Rijksarchiefwezen de evolutie ten goede, door spreker reeds in zijn vorig verslag aangeduid, n.l. de wederbezetting der vacante

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1939 | | pagina 13