82 In de dertigste jaarvergadering van onze Vereeniging kon de toenmalige voorzitter prof. Fruin in zijn toespraak tot de leden de mededeeling inlasschen, dat het Reglement op de Nederlandsch- Israëlietische Kerkelijke Archieven in den loop van 1921 door de Centrale Commissie was aangenomen. Prof. Fruin, die metterdaad bewezen had, dat hij deze archieven een goed hart toedroeg, stond toch eenigszins sceptisch tegenover dit aanvankelijk succes: het reglement was er nu wel, maar wat zou er van de toepassing terecht komen Dit scepticisme was niet geheel misplaatst. Na vijftien jaar is nu het derde Joodsche archief geinventariseerd. Middelburg en den Haag zijn Utrecht vóór geweest. Wil men ook het archief van de Nederlandsch-Portugeesche Israëlietische gemeente te Suriname mee rekenen, dan is Utrecht de vierde. Verwonderlijk is dit intusschen niet. Het ordenen van deze archie ven eischt een kennis van het Jiddisj en het Hebreeuwsch, waarover archivisten niet licht beschikken zullen. Het is daarom een uitkomst, dat dr. Zwart, die reeds door tal van publicaties heeft bewezen, hoezeer hem de geschiedenis der Nederlandsche Joden ter harte gaat, bereid is, ook de ordening van de Joodsche archieven ter hand te nemen. Des te meer is dit toe te juichen, omdat dr. Zwart de kunst van inventariseeren voldoende onder de knie heeft om werk te leveren, waarover ook een vakman tevreden zou kunnen zijn. Wie slechts een oogenblik in dezen inventaris bladert, zal bovendien overtuigd zijn, dat het ordenen van deze Utrechtsche archieven, die grootendeels uit losse stukken bestaan, een verre van gemakkelijk werk is geweest. Ondertusschen heeft dr. Zwart enkele moeilijkheden opgelost op een wijze, waarmee ik niet geheel en al accoord kan gaan. Om te beginnen is daar het vraagstuk van het Ressortale archief. Van 1814-1917 was de Amersfoortsche synagoge de hoofdsyna goge van het ressort. Ruim twintig jaar geleden is daar verandering in gekomen ten gunste van Utrecht. In 1935 heeft dr. Zwart het Ressortale archief te Amersfoort zooveel mogelijk van het plaatselijk archief gescheiden en naar Utrecht overgebracht. Een gedeelte moest echter achterblijven. Terecht, het Amersfoortsche archief mocht niet ter wille van het Utrechtsche worden verminkt. Maar had dr. Zwart niet beter gedaan de achtergelaten semi-ressortale deelen en stukken toch in dezen inventaris op te nemen? De berging is immers onaf hankelijk van de inventarisatie? Dr. Zwart had ons dan een compleet 83 overzicht van het Ressortale archief gegeven en niets zou hem hebben belet om deze archivalia ten tweede male nog eens in den inventaris van het Amersfoortsche archief op te nemen. Het is mij verder met duidelijk, waarom de eigendomsbewijzen van voormalige gemeenten als Maarssen en Wijk bij Duurstede be schreven zijn als onroerend goed van de Utrechtsche synagoge. Deze stukken hebben deel uitgemaakt van de te Utrecht gedeponeerde archieven der opgeheven gemeenten en hadden in dat verband be schreven moeten worden, ook al worden zij met de Utrechtsche eigendomstitels in één en dezelfde brandkast bewaard. Eenigszins bedenkelijk vind ik ook de wijze, waarop gedeponeerde geschriften foto's en voorwerpen tusschen de archivalia verzeild zijn geraakt. Wanneer dr. Zwart van dergelijke bezittingen melding wil maken, moet hij een bijlage aan zijn werk toevoegen. In den eigen- l'lken inventaris zijn zij contrabande. Tenslotte nog een enkel woord over de nummering. Ik wees er reeds op dat deze archieven voor een groot gedeelte uit losse stukken bestaan. Deze stukken zijn geborgen in omslagen en die omslagen, vier, vijf of meer bijeen, in portefeuilles. Nu heeft dr. Zwart soms de geheele portefeuille één nummer gegeven en de omslagen nader aangeduid met letters (zie nos. 219, 290, 402 enz.) dan weer reeg iedere omslag een eigen nummer (zie nos. 410-417, 420-425 enz.) Het behoeft geen nader betoog, dat de laatste methode hier de (uiste is. Waarschijnlijk heeft dr. Zwart, toen hij zich tot ordenen zette reeds ongelijksoortige stukken samengepakt aangetroffen en ge ac 4'9 aar> den regel, dat het van ouds gecombineerde intact mag blijven, gemeend, dat hij met het geven van één nummer en een inhoudsopgave zou kunnen volstaan. Men moet echter onder scheid maken tusschen administratieve combinaties en toevallige. Voor de eerste gelden alle archivalische wetten en regels, voor de laatste geen enkele. Bij de vorming en het beheer van tallooze kleine archieven als van kerken, polders enz. is af en toe een soort opruiming gehouden, d. w. z. men pakte dan allerlei losse stukken bij elkaar, zonder er z.ch om te bekommeren, of het gecombineerde ook werkelijk bij elkaar behoorde. Het is de taak van den modernen beheerder om an goed te maken, wat zijn voorganger verzuimde. En wanneer dr. Zwart de verschillende combinaties nog eens nagaat, zal hij met m.) tot de overtuiging komen, dat er in dezen inventaris meermalen archivalia onder een nummer zijn samengebracht, die beter geschei den hadden kunnen blijven. A. C. KERSBERGEN. De archieven, berustend onder het kerkbestuur der Nederlandsch- Israëlietische gemeente te Utrecht door dr. Jac. Zwart.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1938 | | pagina 9