74
te leiden en in dezen kwam vooral weder zijn goede hart tot
uitingdat een deel van den arbeid door werklooze intellectueelen
werd verricht, welke laatst jammer genoeg nog niet door het B. H. D.
konden, en ook nog niet kunnen worden betaald.
Is aldus, menschelijkerwijs gesproken, het verlies, dat ons Bureau
door het plotseling verscheiden van zijn Directeur zijn „beminden"
Directeur, zooals in de overlijdensadvertentie van de medewerkenden
zoo treffend werd gezegd, terwijl ditzelfde ook tot uiting kwam in
de gevoelvolle woorden, die generaal De Ooeyen, en daarna geheel
spontaan Ds. Knipscheer aan het graf sprak! heeft geleden,
onherstelbaar, niet minder lijdt indirect ook het Archiefwezen in het
algemeen door dat verscheiden een zwaar verlies. Hoe verder toch
de documentatie-arbeid van het B. H. D. is gevorderd, des te meer
zal de archiefdienst, waar ter plaatse ook, worden ontlast van het
verstrekken van biografische en genealogische inlichtingen, waarmede
die dienst overal, zooals ook reeds C. H. van Fenema in: Nieuwe
Banen opmerkte, nog altijd maar al te zeer is belast, zoodat op vele
archieven, ook met de karige personeelsbezetting, van eigenlijken
inventarisatie-arbeid tegenwoordig maar weinig kan komen.
De Heer Mr. H. M. van Fenema zal voorloopig als nieuwe Directeur
het werk van zijn Vader voorzetten. In zooverre blijft dus de traditie
gehandhaafd, en is er ook voor de toekomst veel goeds van het
Bureau te verwachten. Moge het dan echter, zoo eenigszins mogelijk,
aldus kunnen gaan, dat zoowel Directeur als mede-arbeiders het
werk niet steeds belangeloos meer behoeven te blijven doen, en
mogen de betrokken instanties, allereerst het Rijk zelf, de middelen
daartoe kunnen verschaffen
L. LASONDER.
De verzorging der nieuwe archieven als programma-punt
voor onze Vereeniging.
De belangrijke, naar vorm en inhoud voortreffelijke artikelen,
die mej. Kersbergen en de heer Graswinckel in de vorige aflevering
van het Archievenblad hebben geplaatst, zijn geschreven naar aan
leiding van wat ik in de laatste aflevering van den vorigen jaargang
in het midden heb gebracht.
Daarom is het mij misschien vergund er uiting aan te geven,
dat ik beide artikelen met veel genoegen en ook grootendeels met
instemming heb gelezen. Inderdaad zijn door beide schrijvers op
goede gronden bezwaren in het licht gesteld tegen de oplossing, die
75
mij inzake de nieuwe archieven aanvankelijk voor den geest stond.
Weliswaar kan ik deze bezwaren niet in alle opzichten deelen
ik meen dat vooral mej. Kersbergen in enkele gevallen de zaken wel
wat heel somber inziet. Echter geloof ik, dat het thans niet het
oogenblik is op detailpunten in te gaan. Wij mogen hopen, dat
beraadslagingen in onze vergaderingen daartoe t.z.t. alle gelegenheid
zullen bieden.
Want het is juist zoo bijzonder verheugend, dat door de tegenspraak,
die mijn artikeltje heeft uitgelokt, de verzorging der nieuwe archieven
de aandacht is komen vragen, waarop zij in onzen kring zoo ten
volle recht heeft. Het is te hopen, dat de discussie over dit onderwerp
in ons blad voortgang zal hebbenhet is ook te wenschen, dat het
Bestuur bereid zal zijn op een onzer volgende vergaderingen de
belangen der nieuwe archieven tot voorwerp van bespreking te maken.
Men zal dan in mij geen vurig en vasthoudend kampioen voor
een scheiding in twee archiefdiensten aantreffen. Maar in onderling
overleg zal allicht een regeling gevonden kunnen worden, die ieder
onzer zal kunnen bevredigen. Want dat een regeling noodig is, daarover
zijn wij het toch wel allen eens.
Mocht deze tenslotte niet gelijken op wat ik mij aanvankelijk
gedacht heb, dan zal het besef, dat mijn woorden wellicht eenigszins
hebben bijgedragen een zaak, voor het archiefwezen van zoo uitnemend
belang, aan de orde te stellen en daardoor tevens aan de vereeniging
een nieuw programma-punt te verschaffen, mij een dankbare voldoening
zijn.
W. MOLL.
De terugkeer van Noorsche archivalia.
In de N. R. Ct. van 18 December 1937 komt een mededeeling
voor betreffende het overbrengen van Noorsche archivalia van Kopen
hagen naar Oslo, welke onder de Berichten in deze aflevering is
afgedrukt.
De in Oslo verschijnende courant „Aftenposten" heeft op 16
December eenige artikelen aan deze overdracht gewijd, waarvan het
volgende een korte samenvatting is.
Den 16en December 1937 heeft in het Rijksarchief te Oslo de
plechtige overdracht plaats gehad van de archivalia, die door Dene
marken aan Noorwegen zijn afgestaan.
De plechtigheid werd behalve door vele archivarissen, biblio
thecarissen en hoogleeraren bijgewoond door den minister van