88 het nummer gewenscht is en weinig plaats vereischt. Ook de gebrui kelijke vermelding bij de regesten: origineel, afschrift of gedrukt, papier of perkament, heeft men overbodig geacht en is toch dikwijls een gemak. Bepaald ongemakkelijk voor het gebruik van den inventaris is het echter, dat daarin vaak bij de eigennamen de oude spelling is be houden als in de regestenlijst. Bovendien is dit systeem en dat was bij deelen of pakken ook ondoenlijk, daar dezelfde naam daarin natuurlijk dikwijls in verschillende spelling voorkwam niet vol gehouden, wat weer onregelmatig aandoet. Eenige toelichting tot de beschrijving was hier en daar wel op zijn plaats geweest, bijv. wat pond-, bon- en weekgeld was. Noten echter als bij nr. 945 „Hierin o. a. Cornelis Enghebrechtsz., schilder, met zijn zuster vermeld", vallen onder die gelaakte toelichtingen, die slechts een bepaald deel der onderzoekers wegwijs en tevens den indruk maken, dat de andere in dit nummer vervatte bescheiden onbelangrijk zijn. Het werk wordt besloten met indices van persoons- en plaats namen, wederom een bewijs, hoeveel moeite zich de samenstellers getroost hebben, om dengenen, die het archief willen raadplegen, den weg te banen. Ook ontbreekt zelfs niet een index op de voor komende zegels, welke eigenlijk, evenals de regestenlijst, altijd bij den inventaris van belangrijke oude archieven gepubliceerd moest worden. Aldus moet besloten worden, dat ondanks de meestal geringe tekortkomingen, welke ik hierboven opsomde, met dezen inventaris een mooi werk is geleverd, resultaat van diepgaande studie en nauw- gezetten arbeid. G. H. KURTZ. Berichten. 89 Verzoek van de Redactie. Bijdragen voor de volgende aflevering van het Archievenblad worden gaarne vóór 15 luni 1938 ingewacht. De leden zullen den redacteur aan zich verplichten, door hem tijdig kennis te geven van hun adresveranderingen. Algemeen. Professor Huizinga en de opleiding tot het archivariaat. „Ook het archiefwezen, dat eertijds vrij wat litteratoren tot zich trok, biedt weinig mogelijkheden meer. „Toen in de negentiende eeuw het systeem van de rijksarchieven in de pro vinciën gaandeweg vorm kreeg, en ook de belangrijke gemeenten en andere publieke lichamen de zorg voor hun archieven ter harte namen, viel nagenoeg de geheele bewerking der oude archieven inventariseering, registreering, catalogiseering, enzoovoort nog te doen, en eischte een talrijk corps van historisch en juridisch geschoolde ambtenaren. Doch deze taak is een eindige; is zij volbracht, dan vordert het bijhouden van wat er blijft binnenkomen, betrekkelijk geringe zorgen meer. Op zich zelf is het begrijpelijk, dat het archiefwezen hier te lande, omstreeks 1900, als het beste in Europa geprezen, minder krachten behoeft dan voorheen. Er zijn echter te dien aanzien twee ernstige fouten begaan. Men heeft de functie der archieven als instelling van historisch onderzoek, opzettelijk op den achtergrond geschoven, inplaats van haar aan te kweeken, tot groote schade van den voortgang der Nederlandsche geschiedvorsching. Tegelijk heeft men de opleiding tot archief-ambtenaar losgemaakt van de universitaire studie, inplaats van haar daaraan ten nauwste te verbinden. „Dit laatste feit houdt verband met een eisch van meer algemeenen aard, namelijk deze: De Universiteit moet zelf zoo weinig mogelijk vakschool zijn, doch terzelfdertijd moeten alle beroepsopleidingen met een uitgesproken wetenschappelijken kant zooveel mogelijk in het verband der Universiteit worden ingeschakeld, door ze als speciale opleiding daaraan te verbinden. Dit geldt evengoed voor het notariaat als voor het archiefwezen en nog voor vele andere takken van beroep." Uit een interview van Annelèn met den hoogleeraar in het Bijvoegsel van het Algemeen Handelsblad, d.d. 24 December 1937. Staatsbegrooting 1938. De Tweede Kamer merkte in het Voorloopig verslag omtrent het Rijksarchief wezen het volgende op Artikel 140. Naar aanleiding van de mededeeling in de Memorie van Toelichting, dat de minister geleidelijk de vijf vacante posten van Rijksarchivaris wil doen bezetten,' werd van verschillende zijden gevraagd, waarom de minister hierin niet in korten tijd voorziet. In 1938 zullen twee van de vijf vacante posten worden bezet, maar wanneer zullen de drie overige volgen? Andere leden achtten het onjuist, dat dg minister wil terugkomen op de ten aanzien van Rijksarchieven getroffen bezuinigingsmaatregel. Zij meenden, dat daarmede gewacht kan worden tot de Rijksbegrooting een gunstiger beeld vertoont. Men drong er op aan, dat de Rijksarchivarissen toezicht zullen houden op de departementale archieven; de ondervinding heeft geleerd, dat archieven, die niet geregeld onder deskundig toezicht staan, in het ongereede geraken. Opgemerkt werd, dat de personeelsbezetting van sommige Rijksarchieven - afgezien van vacatures van Rijksarchivaris - te zwak is dan dat het personeel in staat zou zijn het in die verzamelplaatsen opgestapelde materiaal te ontginnen. Men drong ook in dit opzicht op verbetering aan. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen antwoordde hierop het volgende Zooals in de Memorie van Toelichting al meegedeeld werd, is het onvervuld laten van de vacant geraakte archivarisposten bedoeld als een voorloopige maatregel. Nu de crisistijd van langer duur blijkt te zijn dan destijds voorzien kon worden (de oudste vacature bestaat reeds bijna vijf jaar) kan ten slotte een herbezetting niet nog langer aangehouden worden. Dit is een niet (lees: niet een) terugkomen op een eenmaal getroffen bezuinigingsmaatregel, maar het uiteindelijk voldoen aan een eisch van den dienst. Evenwel schrijft de nog altijd zorgzame toestand van 's lands

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1938 | | pagina 12