84
Heeft de gemeente Leiden een 9-tal jaren terug door den stad
huisbrand een groot verlies geleden aan haar nieuw-archief, wat
haar oud-archief betreft, is zij om vele redenen te benijden. Eerstens
om den rijkdom aan oude stukken, welke het mogelijk maakt, zooveel
van de vroegste geschiedenis der stad en haar bestuur te weten te
komen. Twee groote historici namen haar dan ook als voorbeeld
voor hun beschrijving van een Hollandsche stad in de Middeleeuwen.
Door uitgaven als die der keurboeken (door Dr. H. G. Hamaker in
1873) en der rekeningen van 1390—1434 (door Mr. A. Meerkamp van
Embden in de Werken van het Hist. Genootschap in 1913 en 1914)
werden deze belangrijke geschiedbronnen reeds het publiek nader
gebracht. Hierbij moet ook vermeld worden het 6-deelig werk van
Prof. Mr. N. W. Posthumus: Bronnen tot de geschiedenis van de
Leidsche textielindustrie, 1333— 1795, dat grootendeels Leidsche archi
valia publiceert.
Echter ook de ordening en beschrijving der archieven is in Leiden
vroegtijdig ter hand genomen en wel het eerst door den bekenden
stadssecretaris Jan van Hout, die c. 1600 een klapper maakte op de
voornaamste stukken, die in omslagen of „houwers" waren onder
gebracht. Een andere stadssecretaris, Mr. David van Royen, besteedde
in de 18e eeuw veel zorg aan de beschrijving der charters en losse
stukken. Deze traditie werd voortgezet door de gemeente-archivarissen
der 19e en 20e eeuw. Vooral dient hier genoemd te worden de vrucht
bare periode onder Mr. Dr. j. C. Overvoorde (1901 1930), toen ook
met den thans te bespreken inventaris een aanvang werd gemaakt.
Hij bleek een organisator bij uitnemendheid en zijn inventarisatie
plannen waren veel omvattend. Achtereenvolgens werden onder zijn
beheer de volgende archiefinventarissen gedrukt, voor het meerendeel
van zijn hand afkomstig: 1913 van de gasthuizen, 1914 van de stads
heerlijkheden en vroonwateren, 1915 van de kerken, 1916 van de
oude notarieele archieven (door W. J. J. C. Biileveld), 1917 van de
kloosters, 1921 van de gilden, beurzen en rederijkerskamers, 1922
van het oud-rechterlijk archief (door Mej. Mr. G. B. C. Breesnee) en
1928 van de hallen, terwijl nog vele andere van kleinere archieven
in manuscript gereed kwamen. Dat zoo vele van deze inventarissen
door den druk gemeen goed werden, bewijs van de activiteit van
den gemeente-achivaris en de belangstelling van het gemeentebestuur,
dat voor het grootste deel hiervan de benoodigde gelden verschafte,
85
is wederom een feit, waarom Leiden te benijden is. Ook thans ziet
weer een lijvige inventaris het daglicht, bevattende de beschrijving
van het oudste gedeelte van de kern van het gemeente-archief, hier
et archief der secretarie genaamd. Tegen deze benaming zou wel
wat zijn m te brengen; men zal toch doorgaans niet de handelingen
ingekomen stukken, rekeningen enz. van zeker college tot het archief
van zijn secretaris rekenen. Beter ware het wellicht hier te spreken
van de archieven, ter secretarie berust hebbend, waarbij dan tevens
zou aangeduid worden, dat men dat deel van het archief der hoofd
ingelanden van Rijnland meerekende, dat zoodanig met het stads
archief vergroeide dat het er moeilijk van is te scheiden. Aanvankelijk
werden zelfs enkele resolutiën der vergaderingen van hoofdingelanden
m de Leidsche vroedschapsregisters ingeschreven. De secretaris of
pensionaris van Leiden trad dan ook doorgaans als pensionaris van
de hoofdingelanden op.
Het thans uitgekomen werk, vrucht van den arbeid van twee
gemeente-archivarissen, beschrijft nog slechts de archivalia vóór 1575
Met beleg der stad vormde een keerpunt in de geschiedenis; nieuwe
opbloei daarna en de verandering in de regeering door den Prins
van Oranje maken deze splitsing in de inventarisatie aannemelijk.
Aan den inventaris gaat een inleiding vooraf over de ontwikkeling
van het stadsbestuur van 1253-1575, over de verhouding van dit
estuur tot het college van Dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland
(door Dr. S. J. Fockema Andreae), over vroegere inventarisatie en de
archiefbewaarplaats. Bij de uiteenzetting van de inrichting van het
stadsbestuur had wel wat meer acht geslagen mogen worden op
de vragen, d,e de inventaris betreffende verschillende functionnarissen
stelt. Zoo was het bijv. noodig geweest te vermelden, dat er twee
soorten homans" of „hooftmans" waren, nl. rekenplichtige ambte
naren, die vaak als hulp der burgemeesters optraden, en aanvoerders
van krijgstochten, die daarvan rekening en verantwoording aflegden.
an is duidelijk, waarom de rekeningen van de „homans", genoemd
op blz93 onder d) Rekeningen van speciale reizen en krijgstochten,
met gebracht zijn onder a) Rekeningen van de homans.
De inventaris vangt aan met een aantal inleidende hoofdstukken
bevat de oudere inventarissen, II de octrooien betreffende het
grondgebied; III bevolking, geeft in hoofzaak de poorterboeken,
eginnende in 1364, IV de losse stukken over de benoeming en
bevoegdheden van bestuur en ambtenaren, en V de rechten van
bestuur en burgers. Hierna volgen de hoofdstukken VI over zoenen
(verdragen) en VII over de verhouding tot Rijnland. Eerst dan komen
de hoofdstukken, welke de weerslag zijn van de verschillende werk-
Mr. Dr. J. C. Overvoorde en Dr. Mr. W. Verburgt. Inventaris
en regesten (van het) Archief der secretarie van de stad Leiden,
1253-1575. Leiden, 1937.