beeld, van het archief der heeren van Katwijk, in stede vanhet archief der heerlijkheid Katwijk? In weinig woorden steekt veel zins, In onderscheidene gevallen zou men de door ons opgesomde verzamelingen „huisarchieven" kunnen noemen. Maar ook dat is niet onbedenkelijk. Volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal (VI, 1245) is een huisarchief het archief van een vorstelijk geslacht. Zoo ook in het Duitsche taaleigen, waaruit wij het woord zeker wel hebben overgenomen. Maar ons woordgebruik is anders; wij verstaan nu onder een huisarchief het op een bepaald huis kasteel) ge vormde archief. Ook hier ons bezwaar: een dood ding kan geen archief vormen. Het wil ons voorkomen, dat het woord „huisarchief" behalve ter aanduiding van het Huisarchief van H. M. de Koningin maar het beste kan vervallen en dat men b.v. het archief van het Huis Bergh wèl zoo goed als het archief der Heeren van Bergh zou kunnen betitelen. Nemen wij afscheid van de terminologie, om ook iets te zeggen van de beschrijving. Wijlen prof. Fruin heeft den regel gevestigd, dat ook een verzameling als hier bedoeld, die op het grensgebied van het begrip „archief" kan liggen, als een archief behandeld en be schreven behoort te worden. Daarover kunnen wij zwijgen. Een andere vraag rijst evenwel en wel dezeis het niet de taak van den beschrijver, de synthese te scheppen tusschen de als gezegd aan elkander tegengestelde archieven van den heer als zoodanig en van de heer- lijkheid-in-objectieven-zin het ambacht, de plaatselijke organen en instellingen? Die archieven hebben immers naar hun inhoud op twee zijden van dezelfde zaken betrekking? Wij gelooven, dat er alle reden kan zijn om op die vraag bevestigend te antwoorden. De praktijk heeft haar eischen en hier bestaat een geval, waarin vol doening eraan zeer bevredigend kan zijn, zonder dat aan de beginselen tekort wordt gedaan. Reeds is het in sommige provincies, ook in Zuid-Holland, gebruikelijk, de beschrijving der archieven van de plaatselijke gerechten met die der plaatselijke bestuursorganen te doen samengaan. Reeds is door den vorigen Redacteur van dit blad bij menige gelegenheid erop gewezen, dat de kerkelijke archieven dan evenmin buiten beschouwing mochten blijven. Maar dan, zouden wij zeggen, ook de archieven van de besturen der waterschappen binnen het betrokken ambacht; ook die der andere instellingen ter plaatse (instellingen van weldadigheid b.v.) met een min of meer publiek karakter; bovenal, ook dat van den heer, wiens archief, indien het volledig uitgegroeid en goed bewaard is, al die plaatselijke belangen omvat en de voornaamste bron voor de kennis ervan vormt. Kan de synthese in de beschrijving niet volledig tot uiting komen, 59 dan toch ten minste door middel van verwijzingen. Het is geen utopie, die we hier prediken; op beperkt gebied is het doel reeds verwerkelijkt door Gonnet in zijn beschrijving van het archief der vrije heerlijkheid Oosthuizen (Verslagen van 's Rijks Oude Archieven XXXIII, 1910 bl. 175), door P. N. van Doorninck in zijne beschrijvingen der archieven van Bennebroek (1892), van Callandsoog (1902) en, vooral, van Heem stede (1911); het laatste o.i. een zeer goed voorbeeld ervan, hoe belangrijk het archief der heeren zelfs van een kleine heerlijkheid en hoe nuttig een samenvattende beschrijving van plaatselijke archivalia kan zijn, al mogen dan bij deze beschrijvingen niet de laatste snufjes van de Handleiding in acht zijn genomen. Een laatste vraag. Indien nu de archieven der lokale heeren een zoo bepaald karakter hebben en zoo belangrijk (kunnen) zijn voor de kennis van het plaatselijke verleden, behooren zij dan niet ten rechte in de openbare, ambtelijke archiefbewaarplaatsen? Men had, bij de beëindiging van de uitoefening der eigenlijke heerlijke rechten, zeker voorzieningen kunnen treffen omtrent het verdere lot van de tot die functies betrekkelijke papieren. Voor een deel van ons land is dit geschied, n.l. bij de, in Limburg en Zeeuwsch- Vlaanderen executoir verklaarde, Fransche wet van 7 Messidor an II f25 Juni 1794), d ie de vernietiging gelast van al de „titres proprement féodaux waaronder zeker begrepen waren de bescheiden, die ons thans hebben beziggehouden. Maar deze wet is obsoleet en als buiten werking te beschouwen. Een voorziening in anderen zin en voor het geheele land is nooit getroffende archieven der vroegere heeren zijn als bijzondere eigendommen onder hunne rechtsopvolgers ver bleven. Indien men de meeste dier archieven thans in openbare bewaarplaatsen aantreft, is zulks veroorzaakt hetzij doordat heerlijk heden aan publieke instellingen toebehoorden, hetzij door overdracht dier archieven bij burgerlijke rechtshandeling. In de gevallen, waarin de bezitters van de restanten der heerlijke rechten het verkozen, de daarmede van ouds verknochte archieven zelf te bewaren, moest hun eigen belang hen tot een goede bewaring aansporen; en wel voornamelijk, zoolang de heerlijke rechten nog praktische beteekenis hadden. Die tijd is nu voorbij. Voor het geldend maken der heerlijke jachtrechten hebben vele dezer archieven nog dienst kunnen doen; maar heden ten dage rest van al de eigenlijke en oneigenlijke heerlijke rechten niets meer dan alleen het vischrecht en het veerrecht; en deze beide zijn nog afkoopbaar gesteld. Het praktische belang der onderhavige archieven is voor de huidige eige naren dan ook niet groot meer; het historische belang overweegt ver.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1937 | | pagina 35