46 47 lijken ondergang van het kasteel, waaromtrent men kan vergelijken: Teg. Staat van Holland III, bl. 363; De burcht Groot-Poelgeest door W. M. C. Regt, Leidsch Jaar boekje 1907, bl. 93—112. In 1692 is de heerlijkheid verworven door Corn. Sprong en van hem overgegaan op het Heilige-Geesthofje te Leiden. Door deze zorgvuldige beheerders is een omvang rijk archief gevormd betreffende de uitoefening van de den heer toekomende functies (wetgeving, rechtspraak, kerk-, arm- en waterschapsbestuur inbegrepen) en het beheer der eigendommen, omvattende het geheele dorp. Het archief berust in het ge noemde hofje; een eigenlijke beschrijving ervan bestaat niet. Voor litteratuur zij verwezen naar de werken van den heer Van Heinessen, genoemd onder Esselijkerwoude. Hubertsgerecht, zie: Waddinxveen. Kalslagen behoorde tot de Haarlemsche stadsheerlijkheden „over het Meer". Zie bij Nieuwveen. Katwijk en 't Zandt. Toen in 1654 deze heerlijkheid uit het complex der Wassernaersche goederen verkocht werd aan heer Willem van Liere, zijn de in het archief-Wassenaer berustende retroacta betreffende Katwijk, van het jaar 1326 af, zeer volledig mede overgedragen; voorbehoudens evenwel de gegevens betreffende Katwijk in de protocollen en registers van het huisarchief-Wassenaer, die voor over dracht niet vatbaar waren. De van dien tijd af regelmatig bijgehouden en vermeerderde verzameling behoort thans aan, en berust bij, de familie Van Wassenaer van Catwijck. Zij is in 1835 op het kasteel Hoekelum door den toenmaligen eigenaar beschreven volgens de toen bestaande orde; later (1888) heeft J. J. Feylbrief, ambtenaar van het Rijksarchief, de hand erin gehad, zonder evenwel de ordening te veranderen. Het „oud archief" is vrij consequent van het „nieuwe" afgescheiden. Het „oude" is geor dend naar „laden", waarin wel een zekere systematiek te bespeuren is. Enkele „laden' zijn gevuld met stukken betreffende „landszaken" of het hoogheemraadschap Rijnland en hebben met Katwijk dus geen ander verband dan den persoon van den heer. In dit omvangrijke en goed bewaarde archief vindt men, als bestanddeelen van alge- meenen inhoud, de aankomsttitels van de heerlijkheid met toebehooren; een protocol van akten, de heerlijkheid betreffende, van 1606; rentmeestersrekeningen; rekeningen van onderscheidene plaatselijke administraties; stukken betreffende benoeming van functionarissen; betreffende wetgeving, rechtspraak, politiezorg en diverse bestuurs- belangen; betreffende de kerk (welker patronaat door de Duitsche Orde in 1674 is afgestaan, met retroacta van 1388 af), de diaconie, het Heilige-Geestfonds, het gast huis en de leenbank te Katwijk aan den Rijn, het wees- en gasthuis te Katwijk aan Zee; voorts stukken betreffende de diverse oneigenlijke heerlijke rechten en de bijzon dere eigendommen, onder Katwijk gelegen. Ook eenige stukken betreffende het in 1615 als een afzonderlijke heerlijkheid afgescheiden Valkenburg zijn hier nog te vinden, Met een enkel woord herinneren wij aan het werk van A. Pars, Catti aborigines en aan de studies over Katwijk van Mevr. EerdbeekClaasen. Door deze beide schrijvers is van het besproken archief een ruim gebruik gemaakt. Koudekerk. Ook deze heerlijkheid behoorde sedert 1331 aan de heeren van Poelgeest en ook hiervan is het archief met het kasteel Groot-Poelgeest te gronde gegaan, zooals boven bij Hoogmade is gezegd. Van de door latere eigenaars dezer heerlijkheid als zoodanig gevormde archivalia schijnt niets bewaard te zijn gebleven. Kudelstaart behoorde tot de Amsterdamsche stadsheerlijkheden. Zie bij Leimuiden. Leiden. De burggraven van Leiden hebben binnen de stad nog langen tijd wel geen volledig complex, maar toch enkele fragmenten van heerlijke rechten overge houden. In afwachting eener nieuwe verhandeling hierover, die in voorbereiding is, mogen wij verwijzen naar onze aanteekeningen in het Tijdschrift voor Rechtsge schiedenis XI (1932) blz. 236 vlg. en het aldaar aangehaalde, en naar ons opstel „De Oude Rijn" (Rechtskundige opstellen aangeboden aan Prof. Mr. E. M. Meijers, 1935), inzonderheid pag. 700, noot. 8. Het door de oude burggraven als zoodanig gevormde archief berust, met de kern der archivalia van het geslacht Wassenaer, op het Huis Twickel bij Delden. Op het hoofd Wassenaar zullen wij er nader van spreken. In 1651 is de Leidsche Burcht met zijn toebehooren verkocht aan de stad Leiden. Bij die gelegenheid zijn ook de tot deze zaken betrekkelijke archivalia overgedragen, voorzoover ze voor afscheiding vatbaar waren. Deze retroacta vangen aan met het jaar 1360. Ze zijn ten stadhuize op zichzelf gehouden en tot in de 19e eeuw aangevuld met stukken, het beheer van den burcht betreffende. De beschrijving vindt men bij: J. C. Overvoorde, Archieven van de stadsheerlijkheden en vroonwateren (1914), inlei ding en nos. 929967 (blzn. 98112). De stukken zijn onderscheiden in: aankomst titels, stukken betreffende het gerecht van Leiden, betreffende enkele heffingen (hop- en gruitgeld, tol) en het beheer van den burcht en zijn omgeving. Leiderdorp. De heerlijkheid van dit dorp is vanouds bezeten door de Leidsche burggraven. Voor de vroegste periode moeten wij dan ook verwijzen naar de tweede alinea onder het hoofd Leiden. De stad Leiden kocht de heerlijkheid in. 1582 en verwierf bij die gelegenheid geene retroacla. Bij den verkoop van het restant der heerlijke rechten c.s. in 1856 zijn anderzijds geen archivalia overgedragen. Het door het stadsbestuur van Leiden als heer van Leiderdorp gevormde archief berust nog gaaf in het Leidsche gemeente-archief. Het is beschreven bij: J. C. Overvoorde, Archieven van de Stadsheerlijkheden en Vroon wateren (1914), nos. 76249, bl. 927. Bestanddeelen van algemeenen inhoud zijn hier de aankomsttitels en voorts de banden, waarin de voornaamste stukken betreffende het bestuur over de heerlijkheid zijn verzameld (zes stuks, over 15821821). Voorts zijn er vele losse stukken over bestuurszaken, den Ommedijk, de tienden, de brug en den tol, kerk-, arm-, dorps- en polderbestuur; o.m. zijn er rekeningen van al deze plaatselijke administraties. De bewerker, Dr. Overvoorde, heeft onder de nummers 226 en volgende afgescheiden eenige stukken, die hij tot „achtergebleven archieven" rekent, en wel tot het „archief van de weeskamer", het „archief van kerkmeesters", „archief van de H.-Geest- meesters". Uit hoofde van welk criterium deze stukken van het door den heer als zoodanig gevormde archief afgescheiden zouden moeten worden, is ons niet duidelijk. Nog op een ander punt moeten wij de aandacht vestigen. De inventarissen van het dorpsarchief, welke het stadsbestuur zich in het belang der controle liet overleggen, worden door Dr. O. ten onrechte met het door het stadsbestuur als heer der heerlijk heid gevormde archief in verband gebracht (bl. VI der Inleiding van den inventaris). Leimuiden en Vriesekoop. Deze heerlijkheid behoorde aan de stad Amsterdam. In den inventaris van het oud-archief dier stad door Dr. P. Scheltema (II. 1870, bl. 96) worden deswege slechts vermeld: de aankomsttitel, van 1728, en de alstoen overgegeven retroacta, 15991728. En aldaar mede vermeld dossier over de Leimuider brug, 16671765, heeft zijn ontstaan met aan de uitoefening der heerlijke rechten te danken. Het schijnt, dat het Amsterdamsche stadsbestuur het dagelijksche bewind over de stadsheerlijkheden geheel overliet aan de door de stad aangewezen „sterfheeren". Daar door zou althans te verklaren zijn, dat er onder het stadsbestuur zoo opvallend weinig stukken betreffende het bestuur dezer heerlijkheden zijn overgebleven.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1937 | | pagina 29