38
sorteeren, beschrijven en nummeren, zoo zal hij, behalve aan de
ordening der aantrekkelijke oude archieven, zijn krachten kunnen
besteden aan het uitdenken van een systeem, dat voor het makkelijk
en spoedig opsporen van stukken uit een of ander nieuw archief het
doelmatigst zal blijken. Het weinig aanlokkelijk beeld, dat Mej. Kers
bergen ons schildert van eenige lagere ambtenaren „die zonder leiding
orde trachten te scheppen in den zondvloed van ingeleverde nieuwe
archieven" en daaruit inlichtingen trachten te verschaffen, mag geen
werkelijkheid worden. Men zal in de toekomst moeten kunnen rekenen
op archivarissen, die hun zorg gelijkmatig weten te verdeelen over
oude en nieuwe archieven; men zal moeten kunnen spreken van
„all round" archivarissen, een uitdrukking, welke, ik ben er mij van
bewust, de meesten uit ons corps vooralsnog met gemengde ge
voelens vernemen.
Het bezwaar, dat de schrijfster heeft tegen het onderbrengen
van oud en nieuw archief in verschillende gebouwen, kan ik niet in
allen deele onderschrijven. Natuurlijk is het gemakkelijk alles in één
gebouw bij de hand te hebben, maar het verdeelen der stukken over
op eenigen afstand van elkaar gelegen gebouwen kan zijn voordeelen
hebben. Met het oog op brand- en luchtgevaar is concentratie van
al te veel archieven niet gewenscht. Nu tegenwoordig de verbindingen,
ook in de steden, zooveel verbeterd zijn, dat de factor tijd vrijwel
niet meer in aanmerking komt, verdient het ongetwijfeld overweging,
om bij het bouwen van nieuwe depots de keuze van de plaats ervan
niet meer te laten vallen op de centra der steden, welke bij een
bombardement of vliegeraanval in de eerste plaats als mikpunt
zullen dienen
Met de weerlegging door Mej. Kersbergen van de vier bezwaren,
welke |hr. Mr. Martens indertijd opperde tegen de vereeniging van
een wetenschappelijke instelling, i. c. een oud-archief, met een ver
lengstuk der administratie onder één dienst, kan ik mij in het algemeen
vereenigen. Inderdaad zal de inrichting van de gebouwen voor den
nieuw-archiefdienst anders moeten zijn als voor die der oude archieven.
Ik denk in dit verband aan de opberging der kaartsystemen in stalen
kasten, aan de groote formaten der deelen bij financieele admini
straties e. d.
Dat de voorschriften op het gebruik van in één bewaarplaats
aanwezige archieven verschillend zullen zijn, kan evenmin bezwaar
opleveren. Bij de afdeeling van het Algemeen Rijksarchief, waarover
39
ondergeteekende het beheer heeft, zijn verschillende archieven onder
gebracht, aan welker raadpleging bijzondere voorwaarden zijn ver
bonden; ja zelfs zijn sommige archieven of gedeelten van archieven
voorloopig nog niet openbaar; in de praktijk hebben zich hierdoor,
zooverre mij bekend is, nog geen moeilijkheden voorgedaan.
De opleiding van het personeel zal, wanneer men de zorg ook
zal gaan uitstrekken over de nieuwe archieven, eenigermate moeten
worden uitgebreid. Voorop sta als eisch, dat voor het beheer van
nieuwe archieven archivarissen worden aangesteldgeen administra
tieve ambtenaren. Slechts de archivaris zal voor de nieuwe archieven
die zorg kunnen hebben, die voor hun instandhouding en hun orde
noodzakelijk is. De administratieve ambtenaar zal allicht geneigd zijn
een niet meer voor de administratie levend archief als onnoodige
ballast te beschouwen, met het resultaat, dat hij op te groote schaal
zal gaan opruimen, omdat hij niet voldoende doordrongen is van het
feit, dat oogenschijnlijk onbelangrijke stukken later voor de geschie
denis nog van nut kunnen zijn. De wijze, waarop men in vroeger
jaren in sommige Departementen aan het vernietigen van archief
stukken is gegaan, laat in deze geen illusies over.
Trouwens het aanstellen van administratieve ambtenaren bij nieuwe
archieven levert m. i. slechts fictief voordeel op. Zeker, wanneer mét
de over te brengen nieuwe archieven de ambtenaar zou medekomen,
die de archieven beheerd en geordend heeft tot het oogenblik van de
overdracht, kan ik mij voorstellen, dat men van dit levend aanhangsel
profijt zou hebben. Een eerst na de overbrenging bij de archieven
aangesteld administratief ambtenaar echter zal evengoed als een achief-
ambtenaar zich moeten inwerken in de organisatie van een archief. En
nu zou het al van heel weinig vertrouwen getuigen van de kundig
heden onzer archiefambtenaren, als men zou gaan veronderstellen,
dat zij dit niet even goed zouden kunnen doen als een administratief
ambtenaar, die tenslotte even vreemd tegenover het werk staat.
Men bedenke voorts, dat de nieuwe archieven, welke worden
overgedragen, alle uit een tijd zijn, dat men gewoon was met agenda s,
indices en klappers de toegankelijkheid ervan te verzekeren; bovendien
zijn de stukken genummerd, zoodat, mocht er al eens wanorde zijn
ontstaan, deze spoedig ongedaan kan worden gemaakt. De grootste
moeite heeft men met de stukken, welke door de administratie zijn
gelicht en niet op hun plaats zijn teruggebracht. Heeft men zulk een
stuk noodig, dan zijn vaak speurdersneigingen onontbeerlijk, om tot
een gewenscht resultaat te komen. Naar mijn meening kan deze
denksport ertoe bij dragen om den arbeid aan de nieuwe archieven
iets minder eentonig te doen zijn.
Ik wijs in dit verband op het zeer lezenswaardig artikel in de Archivalische
Zeitschrift, Dritte Folge, Elfter Band, 1936, van de hand van HANS BURKARD, getiteld
„Die Frage des Luftschutzes für Archive und Akteien".