36
Vereeniging van Archivarissen adviezen kunnen uitbrengen, die zoowel
in de nieuwe handleiding als in de voorstellen betreffende de ver
nietigbare stukken kunnen worden verwerkt.
Het initiatief tot deze propaganda-campagne kan onze Ver
eeniging iederen dag nemen, liever vandaag dan morgen. Er za
voorloopig niets voor noodig zijn dan goede wil en organisatietalent
en wat drukkosten van circulaires. Ondervindt het initiatief waar
deering, dan is het onze plicht om te zorgen, dat alle voorbereidende
maatregelen zijn voltooid, dat er een systeem van ordening is vast
gelegd en de benoodigde ruimten berekend zijn, als rijk en steden
tot bouwen en overbrengen van de nieuwe archieven willen overgaan.
Meent men daarentegen, dat het in studie nemen van dit vraagstuk
niet op den weg van onze Vereeniging ligt, dan moet zij, hoe noode
ook, leeren om te berusten.
Wanneer zij er echter in mocht slagen om ook de nieuwe
archieven in veilige havens te loodsen, dan moet zij trachten om
een volgende crisis in het archiefwezen te voorkomen. Daarom moet
zij ook bewerken, dat de controle over alle onder de administraties
berustende archieven aan archivarissen wordt opgedragen. Deze zullen
niet alleen moeten toezien op doeltreffende berging en ordening,
maar ook moeten nagaan, of de vernietiging regelmatig volgens de
voorschriften plaats vindt en de overbrenging naar het depot met
langer wordt uitgesteld, dan voor een goeden gang van zaken
wenschelijk is.
Er moet een regeling getroffen kunnen worden, waarbi] deze
controle over de rijks- en provinciale archieven aan den rijksarchivaris
en den provincialen inspecteur wordt opgedragen. Ook in de kleinere
gemeenten moet de provinciale inspecteur toezicht houden. In alle
gemeenten, die tot de aanstelling van een gediplomeerenden archivaris
zijn overgegaan, is echter deze functionaris de aangewezene voor
het controleeren van alle onder diensten en administraties berustende
archieven. Daarmede zal zijn taak aanmerkelijk worden verzwaard
maar deze controle zal voor goed een einde maken aan alle nalatigheid
en onverschilligheid en onwetendheid, waarvan de archieven zooveel
te lijden hebben en voorkomen, dat er nieuwe archieven ten gronde
gaan in een tijd, waarin aan de oude archieven de uiterste zorg
wordt beSt"d' A. C. KERSBERGEN.
37
Nawoord op het artikel „Nieuwe Gemeente-Archieven".
De redacteur van het Archievenblad is zoo welwillend geweest
om, na mij inzage te hebben gegeven van het artikel van Mej. Dr.
Kersbergen, mij te veroorloven daaraan een nawoord toe te voegen.
In de eerste plaats moet ik bekennen, dat het artikel van Mej. Kers
bergen mij „uit het hart" gegrepen is; met de door haar in boeienden
trant geschreven uiteenzettingen kan ik mij vrijwel zóó volkomen
vereenigen, dat het nawoord, dat ik op het oog heb, kort kan zijn.
Maar nu, dank zij het initiatief van Dr. Moll, de nieuwe archieven
in het middelpunt der belangstelling zijn gezet, schijnt het, met alle
bescheidenheid, voor de hand te liggen, dat ondergeteekende, wiens
ambtswerk vrijwel uitsluitend het beheer van archieven van jongen
datum omvat, zich geroepen voelt, ook een duit in het zakje te doen.
Ik zal mij hierbij hoofdzakelijk bepalen tot een uiteenzetting van
hetgeen een vierjarige omgang met nieuwe archieven mij geleerd
heeft, waarbij ik mij duidelijkheidshalve voorstel den loop van het
relaas van Mej. Kersbergen op den voet te volgen.
De schrijfster heeft het m.i. inderdaad bij het rechte einde,
wanneer zij opmerkt, dat de door Dr. Moll voorgestelde splitsing
van archieven voor rijksarchieven dezelfde bezwaren oplevert als
voor gemeente-archieven. Het gevaar, dat rijksarchieven zouden kunnen
worden toevertrouwd aan onbevoegde handen, geldt echter niet, want
aan het hoofd van een Rijksarchiefbewaarplaats zal, zoolang de
desbetreffende bepalingen niet gewijzigd worden, steeds een weten
schappelijk ambtenaar der 1ste klasse staan. Uit den aard der zaak
zal deze ambtenaar door zijn opleiding vooral op oud-archiefwerk
georiënteerd zijn; het valt niet te ontkennen, dat de werkzaamheden
aan de nieuwe archieven bij deze ambtenaren eenigszins in het gedrang
zullen komen, en vooral den ouderen onder ons, die tot nu toe slechts
sporadisch met dergelijk werk hebben te doen gehad, zal het moeilijk
vallen voor deze soort van inventarisatiearbeid de noodige belang
stelling te koesteren. Het ordenen van nieuwe archieven stelt den
archivaris niet voor de vaak zoo interessante problemen, welke oude
archieven kunnen opleveren; het peuterwerk, het zich langdurig ver
diepen in een stuk zal uitzondering zijn; hij zal veelal massawerk
moeten doen, dat niet al te veel hersenwerk vergt.
Echter, bij deze werkzaamheden behoort de archivaris zich niet
te veel in détails te begeven, doch moet hij meer als leider optreden;
hij zal met zijn ambtenaren de wijze van inventariseeren bespreken
en de groote lijnen aangeven, het aan dezen overlatend het eindwerk
te verrichten. Ziet hij zich aldus ontheven van het tijdroovende van